Gebet: translate German

Summary

German to Dutch: more detail...

Gebet:
- vraag; verzoek; bede; bidden; gebed; smeekgebed; smeekbede; smeken; gesmeek
Wiktionary:
- Gebet → gebed
- Gebet → gebed

Dutch to German: more detail...

betten:
- Abtupfen
- tupfen; anfeuchten; abtupfen; befeuchten

German

Detailed Translations for Gebet from German to Dutch

Gebet:

Gebet [das ~] noun

Gebet
de vraag; het verzoek; de bede
- vraag [de ~] noun
- verzoek [het ~] noun
- bede [de ~] noun
Gebet (Bitten)
bidden; het gebed
- bidden [znw.] noun
- gebed [het ~] noun
Gebet (Bitte; Gesuch; flehentliche Bitte; Flehen)
het verzoek; de bede; het smeekgebed; de smeekbede
- verzoek [het ~] noun
- bede [de ~] noun
- smeekgebed [het ~] noun
- smeekbede [de ~] noun
Gebet (Flehen; flehentliche Bitte)
smeken; het gesmeek
- smeken [znw.] noun
- gesmeek [het ~] noun

Translation Matrix for Gebet:

Noun	Related Translations	Other Translations
bede	Bitte; Flehen; Gebet; Gesuch; flehentliche Bitte
bidden	Bitten; Gebet
gebed	Bitten; Gebet
gesmeek	Flehen; Gebet; flehentliche Bitte
smeekbede	Bitte; Flehen; Gebet; Gesuch; flehentliche Bitte
smeekgebed	Bitte; Flehen; Gebet; Gesuch; flehentliche Bitte
smeken	Flehen; Gebet; flehentliche Bitte
verzoek	Bitte; Flehen; Gebet; Gesuch; flehentliche Bitte	Vorschlag
vraag	Gebet	Anfrage; Antrag; Begehren; Bitte; Frage; Gesuch; Interpellation
Verb	Related Translations	Other Translations
bidden		anfragen; ansuchen; beantragen; beten; betteln; bitten; ersuchen; flehen; rütteln
smeken		anfragen; ansuchen; beantragen; beten; betteln; bitten; ersuchen; flehen

Wiktionary Translations for Gebet:

Gebet

noun

Religion: an Gott gerichtete Bitte, Gespräch mit Gott
- Gebet → gebed

Gebet

noun

het bidden
- gebed → Gebet

Cross Translation:

From	To	Via
• Gebet	→ gebed	↔ prayer — practice of communicating with one's God

External Machine Translations:

Related Translations for Gebet

Kirche Gebet

Dutch

Detailed Translations for Gebet from Dutch to German

Gebet form of betten:

betten [znw.] noun

betten (afbetten)
Abtupfen
- Abtupfen [das ~] noun

betten verb (bet, bette, betten, gebet)

betten (afbetten; deppen; bevochtigen)
tupfen; anfeuchten; abtupfen; befeuchten
- tupfen verb (tupfe, tupfst, tupft, tupfte, tupftet, getupft)
- anfeuchten verb (feuchte an, feuchtest an, feuchtet an, feuchtete an, feuchtetet an, angefeuchtet)
- abtupfen verb (tupfe ab, tupfst ab, tupft ab, tupfte ab, tupftet ab, abgetupft)
- befeuchten verb (befeuchte, befeuchtest, befeuchtet, befeuchtete, befeuchtetet, befeuchtet)

Conjugations for betten:

o.t.t.

bet
bet
bet
betten
betten
betten

o.v.t.

bette
bette
bette
betten
betten
betten

v.t.t.

heb gebet
hebt gebet
heeft gebet
hebben gebet
hebben gebet
hebben gebet

v.v.t.

had gebet
had gebet
had gebet
hadden gebet
hadden gebet
hadden gebet

o.t.t.t.

zal betten
zult betten
zal betten
zullen betten
zullen betten
zullen betten

o.v.t.t.

zou betten
zou betten
zou betten
zouden betten
zouden betten
zouden betten

diversen

bet!
bet!
gebet
bettend

1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for betten:

Noun	Related Translations	Other Translations
Abtupfen	afbetten; betten
Verb	Related Translations	Other Translations
abtupfen	afbetten; betten; bevochtigen; deppen
anfeuchten	afbetten; betten; bevochtigen; deppen	bevochtigen; nat maken
befeuchten	afbetten; betten; bevochtigen; deppen	bevochtigen; nat maken
tupfen	afbetten; betten; bevochtigen; deppen	aanroeren; aanstippen; aantippen; even aanraken; tippen