Summary
German to Dutch: more detail...
-
lossprechen:
-
Wiktionary:
lossprechen → vergeven, vrijspreken, absolveren, de absolutie geven, kwijtschelden, vereffenen, verrekenen, afbetalen -
Synonyms for "lossprechen":
freisprechen; für unschuldig befinden; agieren; handeln; walten; wirken
-
Wiktionary:
German
Detailed Translations for lossprechen from German to Dutch
lossprechen: (*Using Word and Sentence Splitter)
- Los: lot; loterijlot; gebouw; pand; bouwwerk; bestemming; geadresseerde; loterijbriefje; partij
- sprechen: spreken; praten; communiceren; in contact staan; een conversatie hebben; kletsen; klappen; babbelen; kakelen; zwammen; kwebbelen; kwetteren; kwekken; wauwelen; snateren; vertellen; verhalen; verhaal vertellen
lossprechen:
Synonyms for "lossprechen":
Wiktionary Translations for lossprechen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lossprechen | → vergeven | ↔ absolve — theology: pronounce free or give absolution from sin |
• lossprechen | → vrijspreken; absolveren; de absolutie geven | ↔ absoudre — (term, Droit criminel) renvoyer de l’accusation une personne reconnaître l’auteur d’un fait qui n’est pas qualifier punissable par la loi. |
• lossprechen | → vrijspreken; absolveren; de absolutie geven; kwijtschelden; vereffenen; verrekenen; afbetalen | ↔ acquitter — rendre quitte, libérer des dettes. Il se dit en parlant des personne et des choses. |