Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: Verfechter

German and Dutch Translation Search Results for Verfechter

Summary

German to Dutch: more detail...

Verfechter:
- voorstander; voorvechter; bepleiter; ijveraar; verdediger; mandekker
Wiktionary:
- Verfechter → apostel, voorvechter, pleitbezorger, verdediger, verweerder, advocaat, voorspreker, zaakbezorger

German

Detailed Translations for Verfechter from German to Dutch

Verfechter:

Verfechter [der ~] noun

der Verfechter (Befürworter; Anhänger; Fürsprecher)
de voorstander
- voorstander [de ~ (m)] noun
der Verfechter (Vorkämpfer)
de voorvechter; de bepleiter; de ijveraar
- voorvechter [de ~ (m)] noun
- bepleiter [de ~ (m)] noun
- ijveraar [de ~ (m)] noun
der Verfechter (Manndecker; Verteidiger; Vertreter)
de verdediger; de mandekker
- verdediger [de ~ (m)] noun
- mandekker [de ~ (m)] noun

Translation Matrix for Verfechter:

Noun	Related Translations	Other Translations
bepleiter	Verfechter; Vorkämpfer
ijveraar	Verfechter; Vorkämpfer	Brausekopf; Eiferer; Fan; Fanatiker; Glaubenseifer; Haarspalter; Schwärmer; Topsüchtiger; Zelot; blinde Fanatiker
mandekker	Manndecker; Verfechter; Verteidiger; Vertreter
verdediger	Manndecker; Verfechter; Verteidiger; Vertreter	Anwalt; Jurist; Rechtsanwalt; Rechtsberater; Rechtsgelehrte; Strafverteidiger; Verteidiger
voorstander	Anhänger; Befürworter; Fürsprecher; Verfechter
voorvechter	Verfechter; Vorkämpfer

Synonyms for "Verfechter":

Protektionist
Apologet; Verteidiger

Wiktionary Translations for Verfechter:

Cross Translation:

From	To	Via
• Verfechter	→ apostel; voorvechter	↔ apôtre — (religion) Une des douze personnes que Jésus-Christ choisir particulièrement, entre ses disciples, pour prêcher l’évangile.
• Verfechter	→ pleitbezorger; verdediger; verweerder; advocaat; voorspreker; zaakbezorger	↔ défenseur — Celui qui défendre quelqu’un ou quelque chose qui attaquer.

Dutch

Detailed Translations for Verfechter from Dutch to German

Verfechter: ^{(*Using Word and Sentence Splitter)}

verf: Farbe; Anstrich
echter: jedoch; indes; indessen; allerdings; doch; aber; allein
echt: sicher; wirklich; gewiß; wahrlich; allerdings; einfach; wahr; wahrhaftig; in der Tat; das stimmt; echt; pur; unverfälscht; ehrlich; aufrecht; wahrhaft; geradeheraus; Hochzeit; Ehe; Heirat; Trauung; Ehestand; Ehegemeinschaft; rechtschaffen
verven: malen; streichen; lackieren; färben; bemalen; anstreichen; Malerei; Färben; Anstreichen