German

Detailed Translations for Orden from German to Dutch

Orden:

Orden [der ~] noun

  1. der Orden (Unterscheinungszeichen; Unterscheidungsmerkmal)
    de onderscheiding; de ridderorde; het ereteken; de decoratie; het onderscheidingsteken
  2. der Orden (Medaille)
    de medaille; de plak
  3. der Orden (Abzeichen; Ehrenzeichen; Gestaltung; )
    het merkteken; het onderscheidingsteken; het kenteken

Translation Matrix for Orden:

NounRelated TranslationsOther Translations
decoratie Orden; Unterscheidungsmerkmal; Unterscheinungszeichen Ausschmückung; Ausstattung; Dekoration; Einrichtung; Ordenszeichen; Verzierung
ereteken Orden; Unterscheidungsmerkmal; Unterscheinungszeichen
kenteken Abzeichen; Auszeichnung; Dekoration; Ehrenzeichen; Einkleidung; Einrichtung; Erkennen; Formgebung; Gestaltung; Orden; Unterscheidung; Unterscheidungsmerkmal Abzeichen; Brandzeichen; Erkennungszeichen; Kennzeichen; Markierung; Merkmal; Merkzeichen; Nummernschild; Vermerk; Zeichen
medaille Medaille; Orden
merkteken Abzeichen; Auszeichnung; Dekoration; Ehrenzeichen; Einkleidung; Einrichtung; Erkennen; Formgebung; Gestaltung; Orden; Unterscheidung; Unterscheidungsmerkmal Kennzeichen; Merkmal; Merkzeichen
onderscheiding Orden; Unterscheidungsmerkmal; Unterscheinungszeichen Abzeichen; Auszeichnung
onderscheidingsteken Abzeichen; Auszeichnung; Dekoration; Ehrenzeichen; Einkleidung; Einrichtung; Erkennen; Formgebung; Gestaltung; Orden; Unterscheidung; Unterscheidungsmerkmal; Unterscheinungszeichen Unterscheidungszeichen; Zeichen
plak Medaille; Orden Bund; Bündel; Kostüm; Kästchen; Leim; Paket; Postpaket; Päckchen; Riegel; Stange; Stück; Tafel
ridderorde Orden; Unterscheidungsmerkmal; Unterscheinungszeichen

Synonyms for "Orden":


Wiktionary Translations for Orden:

Orden
noun
  1. Ehrenzeichen als Auszeichnung für besondere Verdienste und Leistungen zum Beispiel im militärischen, wissenschaftlichen, künstlerischen oder sozialen Bereich, das häufig vom Staat einer Einzelperson oder einer Gruppe von Personen verliehen wird
  2. veraltet: Reihenfolge, Ordnung
  3. seltener: weltlicher Verband, dessen Mitglieder nach bestimmten Vorschriften leben
  4. (klösterliche) Gemeinschaft, die unter einem Oberer oder einer Oberin nach bestimmten Regeln lebt und deren Mitglieder bestimmte Gelübde abgelegt haben müssen

Cross Translation:
FromToVia
Orden orde order — religious group
Orden decor; decoratie; onderscheiding; ridderorde; versiering décor — (architecture) Ce qui enjoliver, en parlant du papier, de la peinture, des ornements.

Related Translations for Orden



Dutch

Detailed Translations for Orden from Dutch to German

orde:

orde [de ~] noun

  1. de orde (regelmaat)
    die Ordnung; die Regelmäßigkeit; die Gleichmäßigkeit; die Symmetrie
  2. de orde (tucht; discipline; onderwerping; gehoorzaamheid; dwang)
    die Ordnung; die Disziplin; die Zucht; die Anordnung; der Vorschrift; die Fügung; die Verordnung; die Regel; die Bestimmung; die Unterwerfung; die Verfügung
  3. de orde (maatschappelijke klasse; klasse; stand; rang; slag)
    der Klasse; die Gesellschaftsschicht; der Stand; der Rang; der Rangordnung; die Position; die Schicht
  4. de orde (voorschrift; wet; regel; regeling; reglement)
    die Vorschrift; Gesetz; Reglement; die Regelung; die Richtlinie; die Ordnung; die Verordnung; Gebot; die Verfügung; die Satzung; Statut; die Bestimmung; die Anordnung; die Dienstordnung
  5. de orde (ambachtsgilde; vereniging; gilde; )
    der Verein; der Klub; die Vereinigung; die Gemeinschaft; die Korporation; die Gesellschaft; die Gilde; die Gruppe; die Genossenschaft; der Kreis; die Handwerksgilde; die Runde
  6. de orde (vereniging; soos; societiet; )
    der Klub; die Korporation; die Gesellschaft; der Verein; die Gemeinschaft; die Gruppe; die Genossenschaft; der Kreis; die Fusion; die Handwerksgilde; der Geselligkeitsverein

Translation Matrix for orde:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anordnung discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; regel; regeling; reglement; tucht; voorschrift; wet afstelling; arrangement; bepaling; beschikbaarheid; beschikking; besluit; besluiten; constatering; determinatie; gehoorzaamheid; indeling; inregeling; instelling; onderwerping; opbouw; opstelling; ordening; organisatie; raadsbesluit; rangschikking; regelgeving; regeling; regularisatie; samenstelling; schikking; structuur; systeem; vaststelling
Bestimmung discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; regel; regeling; reglement; tucht; voorschrift; wet afspraak; akkoord; bepaling; besluit; besluiten; bestemming; constatering; determinatie; doel; eindhalte; eindpunt; eindstation; overeenkomst; raadsbesluit; regeling; reisbestemming; schikking; uiteindelijke doel; vaststelling
Dienstordnung orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet dienstregeling; dienstrooster; dienstvoorschrift; reglement; rooster
Disziplin discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; tucht discipline; gehoorzaamheid; onderwerping; tak van wetenschap
Fusion bond; club; gilde; orde; organisatie; societiet; soos; unie; vereniging Fusion; fusie; samensmelting
Fügung discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; tucht arrangement; bepaling; regelgeving; regeling; regularisatie; woordgroep
Gebot orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet belofte; bevel; bod; commando; gebod; gelofte; order; toezegging; verbintenis; verplichting
Gemeinschaft ambachtsgilde; bond; club; gilde; orde; organisatie; societiet; soos; unie; vakgenootschap; vereniging aansluiting; band; bond; broederschap; burgers; connectie; coöperatie; gemeenschap; genootschap; geslachtsgemeenschap; liaison; link; omgang; onderling verband; paring; relatie; samenhang; samenwerkingsverband; schakel; sociëteit; soos; verband; verbinding; vereniging; verkeer; verwantschap
Genossenschaft ambachtsgilde; bond; club; gilde; orde; organisatie; societiet; soos; unie; vakgenootschap; vereniging akkoord; band; bedrijf; binding; bond; bondgenootschap; broederschap; coöperatie; federatie; firma; genootschap; gezelschap; handelsbedrijf; handelshuis; liga; maatschap; maatschappij; onderneming; pact; samenwerkingsverband; sociëteit; soos; unie; vennootschap; verbond; verdrag; vereniging
Geselligkeitsverein bond; club; gilde; orde; organisatie; societiet; soos; unie; vereniging gezelschap; sociëteit; soos
Gesellschaft ambachtsgilde; bond; club; gilde; orde; organisatie; societiet; soos; unie; vakgenootschap; vereniging Mij; aantal personen bijeen; bedrijf; bond; broederschap; concern; genootschap; gezelschap; groep; maatschappij; onderneming; samenleving; sociëteit; soos; vennootschap; vereniging
Gesellschaftsschicht klasse; maatschappelijke klasse; orde; rang; slag; stand categorie; classificatie; klasse; sociale groep
Gesetz orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet wet
Gilde ambachtsgilde; bond; club; gilde; orde; organisatie; unie; vakgenootschap; vereniging beroepsorganisatie; bond; broederschap; coöperatie; genootschap; georganiseerd gezelschap; samenwerkingsverband; sociëteit; vereniging
Gleichmäßigkeit orde; regelmaat analogie; gelijkaardigheid; gelijkheid; gelijkmatigheid; gelijksoortigheid; soortgelijkheid
Gruppe ambachtsgilde; bond; club; gilde; orde; organisatie; societiet; soos; unie; vakgenootschap; vereniging aantal personen bijeen; clubje; distributiegroep; distributielijst; gezelschap; groep; groep contactpersonen; partij; ploeg; team; werkgroep
Handwerksgilde ambachtsgilde; bond; club; gilde; orde; organisatie; societiet; soos; unie; vakgenootschap; vereniging ambachtsgilde; handwerkersverbond; handwerksgilde
Klasse klasse; maatschappelijke klasse; orde; rang; slag; stand aantal personen bijeen; categorie; classificatie; gezelschap; groep; klas; klasse; schooljaar; schoolklas; sociale groep
Klub ambachtsgilde; bond; club; gilde; orde; organisatie; societiet; soos; unie; vakgenootschap; vereniging bond; broederschap; cirkel; club; coöperatie; genootschap; gezelschap; golfclub; golfstick; golfstok; kring; samenwerkingsverband; sociëteit; soos; vereniging
Korporation ambachtsgilde; bond; club; gilde; orde; organisatie; societiet; soos; unie; vakgenootschap; vereniging akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; broederschap; coöperatie; federatie; genootschap; liga; pact; samenwerkingsverband; sociëteit; studentenbond; studentenvereniging; unie; verbond; verdrag; vereniging
Kreis ambachtsgilde; bond; club; gilde; orde; organisatie; societiet; soos; unie; vakgenootschap; vereniging cirkel; cirkelvorm; kralenkrans; krans; kransje; kring; kringel; kringvormig; leefgebied; rondje; territorium
Ordnung discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; regel; regeling; regelmaat; reglement; tucht; voorschrift; wet arrangement; bestel; dienstvoorschrift; indeling; opbouw; opstelling; ordening; organisatie; rangschikking; regelgeving; regeling; reglement; regularisatie; samenstel; samenstelling; schikking; structuur; systeem
Position klasse; maatschappelijke klasse; orde; rang; slag; stand Positie; baan; ligging; positie; stand van het lichaam; standpunt; werk; werkkring; werkplek
Rang klasse; maatschappelijke klasse; orde; rang; slag; stand gelid; graad; militaire rang; niveau; peil; rang; rangorde; wetenschappelijke graad
Rangordnung klasse; maatschappelijke klasse; orde; rang; slag; stand hiërarchie; lijst; opbouw; ordening; organisatie; rang; rangorde; rangschikken; rangschikking; samenstelling; structuur; systeem; tabel; tafel; volgorde
Regel discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; tucht constatering; filter; misselijkheid; ongesteldheid; onpasselijkheid; regel; stelregel; vaststelling
Regelmäßigkeit orde; regelmaat gelijkheid; gelijkmatigheid; regelmatigheid
Regelung orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet afspraak; akkoord; arrangement; overeenkomst; regelgeving; regeling; regularisatie; schaderegeling; schikking; vereffening; vergelijk
Reglement orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet
Richtlinie orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet aanwijzing; beleid; richtlijn; richtsnoer; voorschrift
Runde ambachtsgilde; bond; club; gilde; orde; organisatie; unie; vakgenootschap; vereniging beurt; draaicirkel; kring; kringel; kringvormig; omgang; partijtje; potje; ringetje; ronde; rondgang; rondje; rondwandeling; spelletje; toer; wedstrijdje; zijn ronde doen
Satzung orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet constatering; vaststelling
Schicht klasse; maatschappelijke klasse; orde; rang; slag; stand categorie; classificatie; coating; klasse; laag
Stand klasse; maatschappelijke klasse; orde; rang; slag; stand categorie; classificatie; klasse; kraam; kraampje; ligging; positie; stalletje; stand; stand op jaarbeurs; tent; wildstand; wildvoorraad
Statut orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet handvest; statuut
Symmetrie orde; regelmaat analogie; gelijkaardigheid; gelijksoortigheid; soortgelijkheid; symmetrie
Unterwerfung discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; tucht gehoorzaamheid; onderwerping; submissie
Verein ambachtsgilde; bond; club; gilde; orde; organisatie; societiet; soos; unie; vakgenootschap; vereniging bond; broederschap; cirkel; coöperatie; genootschap; gezelschap; kring; samenwerkingsverband; sociëteit; soos; vereniging
Vereinigung ambachtsgilde; bond; club; gilde; orde; organisatie; unie; vakgenootschap; vereniging bond; broederschap; coöperatie; eenwording; genootschap; samenwerkingsverband; sociëteit; soos; vereniging
Verfügung discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; regel; regeling; reglement; tucht; voorschrift; wet afkondiging; besluit; besluiten; compromis; decreet; raadsbesluit; uitvaardiging; vergelijk
Verordnung discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; regel; regeling; reglement; tucht; voorschrift; wet afkondiging; bepaling; beschikbaarheid; beschikking; besluit; besluiten; constatering; decreet; determinatie; gehoorzaamheid; onderwerping; raadsbesluit; uitvaardiging; vaststelling; verordening
Vorschrift discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; regel; regeling; reglement; tucht; voorschrift; wet gehoorzaamheid; onderwerping
Zucht discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; tucht aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; cultuur; doen voorttelen; fok; fokken; fokkerij; gebroed; gespuis; kweek; kweken; reproductie; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Klasse klasse; objectklasse

Related Words for "orde":

  • orden, ordes

Related Definitions for "orde":

  1. toestand van netheid1
    • het huis is keurig op orde1
  2. toestand van regelmaat en rust1
    • de orde in de klas werd verstoord1

Wiktionary Translations for orde:

orde
noun
  1. geregelte, ordnungsgemäße Aufeinanderfolge
  2. veraltet: Reihenfolge, Ordnung
  3. seltener: weltlicher Verband, dessen Mitglieder nach bestimmten Vorschriften leben
  4. (klösterliche) Gemeinschaft, die unter einem Oberer oder einer Oberin nach bestimmten Regeln lebt und deren Mitglieder bestimmte Gelübde abgelegt haben müssen

Cross Translation:
FromToVia
orde Ordnung order — good arrangement
orde Orden order — religious group
orde Ordnung order — highest exponent in a polynomial
orde Ordnung; Reihenfolge ordre — Relation entre des éléments d’un ensemble
orde Anordnung ordrearrangement raisonné et logique, disposition régulier des choses les unes par rapport aux autres.

ordenen:

ordenen verb (orden, ordent, ordende, ordenden, geordend)

  1. ordenen (catalogiseren; organiseren)
  2. ordenen (indelen; groeperen; arrangeren; systematiseren)
    einteilen; gruppieren; klassifizieren; ordnen; sortieren
    • einteilen verb (teile ein, teilst ein, teilt ein, teilte ein, teiltet ein, eingeteilt)
    • gruppieren verb (gruppiere, gruppierst, gruppiert, gruppierte, gruppiertet, gruppiert)
    • klassifizieren verb (klassifiziere, klassifizierst, klassifiziert, klassifizierte, klassifiziertet, klassifiziert)
    • ordnen verb (ordne, ordnest, ordnet, ordnete, ordnetet, geordnet)
    • sortieren verb (sortiere, sortierst, sortiert, sortierte, sortiertet, sortiert)
  3. ordenen (sorteren; rangeren; schiften; uitzoeken)
    ordnen; gliedern
    • ordnen verb (ordne, ordnest, ordnet, ordnete, ordnetet, geordnet)
    • gliedern verb (gliedre, gliederst, gliedert, gliederte, gliedertet, gegliedert)
  4. ordenen

Conjugations for ordenen:

o.t.t.
  1. orden
  2. ordent
  3. ordent
  4. ordenen
  5. ordenen
  6. ordenen
o.v.t.
  1. ordende
  2. ordende
  3. ordende
  4. ordenden
  5. ordenden
  6. ordenden
v.t.t.
  1. heb geordend
  2. hebt geordend
  3. heeft geordend
  4. hebben geordend
  5. hebben geordend
  6. hebben geordend
v.v.t.
  1. had geordend
  2. had geordend
  3. had geordend
  4. hadden geordend
  5. hadden geordend
  6. hadden geordend
o.t.t.t.
  1. zal ordenen
  2. zult ordenen
  3. zal ordenen
  4. zullen ordenen
  5. zullen ordenen
  6. zullen ordenen
o.v.t.t.
  1. zou ordenen
  2. zou ordenen
  3. zou ordenen
  4. zouden ordenen
  5. zouden ordenen
  6. zouden ordenen
en verder
  1. is geordend
  2. zijn geordend
diversen
  1. orden!
  2. ordent!
  3. geordend
  4. ordenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ordenen [znw.] noun

  1. ordenen (schikken)
    Anordnen; Arrangieren; Anpassen

Translation Matrix for ordenen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anordnen ordenen; schikken bepalen; beschikken; verordenen; voorschrijven
Anpassen ordenen; schikken aanpassing; bijstelling
Arrangieren ordenen; schikken
VerbRelated TranslationsOther Translations
alles auf die Reihe bringen ordenen
einteilen arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren classificeren; iets regelen; neerleggen; onderuit halen; rangordenen; rangschikken; reglementeren
gliedern ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken delen; indexeren; onderverdelen; opdelen; opsplitsen; splitsen; van indexnummers voorzien
gruppieren arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren deponeren; groep; groeperen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; situeren; stationeren; zetten; zich afspelen
katalogisieren catalogiseren; ordenen; organiseren
klassifizieren arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren classificeren; ficheren; klasseren; rangschikken
ordnen arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; rangeren; schiften; sorteren; systematiseren; uitzoeken afspreken; arrangeren; bedisselen; rangordenen; rangschikken; regelen; structureren; structuur aanbrengen; struktureren; vlijen
sortieren arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren aflezen; ficheren; kiezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; schiften; selecteren; selectie toepassen; sorteren; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; ziften