Summary
German to Dutch: more detail...
- betten:
-
Wiktionary:
- betten → vastleggen, inbedden, smeren, besmeren, doorsmeren, spreiden, ontvouwen, uitspreiden, uitbouwen, uitbreiden, vergroten, afwikkelen, ontrollen, uitrollen, ophouden, rekken, strekken, uitsteken, uitstrekken, verdunnen, versnijden, verwateren
Dutch to German: more detail...
- betten:
German
Detailed Translations for betten from German to Dutch
betten:
-
betten (ins Bett legen)
-
betten (unteraus legen; stecken; legen; vergeben; einstellen; abstellen; verlegen; stellen; setzen; schalten; aufstellen; ablegen; einräumen; fügen; brühen; anbringen; einteilen; einordnen; einweisen; hinlegen; schlingen; hinstellen; unterbringen; installieren; laichen; einrücken; stationieren; gruppieren)
-
betten (weglegen; ablegen; hinlegen; abstellen; zurücklegen; einstellen; unterstellen; fortsetzen; abschießen; einstallen)
Conjugations for betten:
Präsens
- bette
- bettest
- bettet
- betten
- bettet
- betten
Imperfekt
- bettete
- bettetest
- bettete
- betteten
- bettetet
- betteten
Perfekt
- habe gebettet
- hast gebettet
- hat gebettet
- haben gebettet
- habt gebettet
- haben gebettet
1. Konjunktiv [1]
- bette
- bettest
- bette
- betten
- bettet
- betten
2. Konjunktiv
- bettete
- bettetest
- bettete
- betteten
- bettetet
- betteten
Futur 1
- werde betten
- wirst betten
- wird betten
- werden betten
- werdet betten
- werden betten
1. Konjunktiv [2]
- würde betten
- würdest betten
- würde betten
- würden betten
- würdet betten
- würden betten
Diverses
- bett!
- bettet!
- betten Sie!
- gebettet
- bettend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for betten:
Synonyms for "betten":
Wiktionary Translations for betten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• betten | → vastleggen; inbedden | ↔ embed — lay as in a bed; lay in surrounding matter |
• betten | → smeren; besmeren; doorsmeren; spreiden; ontvouwen; uitspreiden; uitbouwen; uitbreiden; vergroten; afwikkelen; ontrollen; uitrollen; ophouden; rekken; strekken; uitsteken; uitstrekken; verdunnen; versnijden; verwateren | ↔ étendre — Traductions à trier suivant le sens |
External Machine Translations:
Dutch
Detailed Translations for betten from Dutch to German
betten:
-
betten (afbetten; deppen; bevochtigen)
Conjugations for betten:
o.t.t.
- bet
- bet
- bet
- betten
- betten
- betten
o.v.t.
- bette
- bette
- bette
- betten
- betten
- betten
v.t.t.
- heb gebet
- hebt gebet
- heeft gebet
- hebben gebet
- hebben gebet
- hebben gebet
v.v.t.
- had gebet
- had gebet
- had gebet
- hadden gebet
- hadden gebet
- hadden gebet
o.t.t.t.
- zal betten
- zult betten
- zal betten
- zullen betten
- zullen betten
- zullen betten
o.v.t.t.
- zou betten
- zou betten
- zou betten
- zouden betten
- zouden betten
- zouden betten
diversen
- bet!
- bet!
- gebet
- bettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for betten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Abtupfen | afbetten; betten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
abtupfen | afbetten; betten; bevochtigen; deppen | |
anfeuchten | afbetten; betten; bevochtigen; deppen | bevochtigen; nat maken |
befeuchten | afbetten; betten; bevochtigen; deppen | bevochtigen; nat maken |
tupfen | afbetten; betten; bevochtigen; deppen | aanroeren; aanstippen; aantippen; even aanraken; tippen |
External Machine Translations: