German
Detailed Translations for Süßholz from German to Dutch
Süßholz: (*Using Word and Sentence Splitter)
- süß: lief; schattig; enig; allerliefst; vertederend; snoezig; dottig; zoet; gesuikerd; mooi; knap; fraai; attractief; goed ogend; welgevallig; zoetsmakend; leuk; sympathiek; liefelijk; bevallig; aardig; vriendelijk; aangenaam; behulpzaam; voorkomend; plezierig; attent; hulpvaardig; zachtaardig; goedaardig; goedhartig; zoetig; zoetsappig; beeldig
- Holz: hout; woud; kreupelhout; kreupelbos
Spelling Suggestions for: Süßholz
Süßholz:
Synonyms for "Süßholz":
External Machine Translations: