Summary
German to Dutch: more detail...
-
honen:
-
Wiktionary:
honen → scherp maken, slijpen, aanzetten -
Synonyms for "honen":
feinschleifen
-
Wiktionary:
Dutch to German: more detail...
- honen:
- hoon:
-
Wiktionary:
- honen → äffen, foppen, spotten, verspotten
German
Dutch
Detailed Translations for honen from Dutch to German
honen:
-
honen (verguizen; beschimpen)
Conjugations for honen:
o.t.t.
- hoon
- hoont
- hoont
- honen
- honen
- honen
o.v.t.
- hoonde
- hoonde
- hoonde
- hoonden
- hoonden
- hoonden
v.t.t.
- heb gehoond
- hebt gehoond
- heeft gehoond
- hebben gehoond
- hebben gehoond
- hebben gehoond
v.v.t.
- had gehoond
- had gehoond
- had gehoond
- hadden gehoond
- hadden gehoond
- hadden gehoond
o.t.t.t.
- zal honen
- zult honen
- zal honen
- zullen honen
- zullen honen
- zullen honen
o.v.t.t.
- zou honen
- zou honen
- zou honen
- zouden honen
- zouden honen
- zouden honen
diversen
- hoon!
- hoont!
- gehoond
- honend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for honen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
lästern | beschimpen; honen; verguizen | bekladden; belasteren; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; kwaadspreken; lasteren; roddelen; smaden |
verleumden | beschimpen; honen; verguizen | aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; zwart kleuren; zwartmaken |
Related Words for "honen":
Wiktionary Translations for honen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• honen | → äffen; foppen; spotten; verspotten | ↔ bafouer — traiter quelqu’un ou quelque chose avec une moquerie outrageante ou dédaigneux. |
hoon:
-
de hoon (spotternij; bespotting; spot; sarcasme; smaad; gespot; ironie; aanfluiting)
-
de hoon (ironie; bespotting; sarcasme; spot; gespot; spotternij)
-
de hoon (hoongelach)
Gejohle; Hohngelächter; der Spott; die Verleumdung; die Schande; die Verhöhnung; die Schmähung; die Verspottung; Gespött; die Lästerung; Johlen