Summary
German to Dutch: more detail...
- zusagen:
-
Wiktionary:
- zusagend → bruikbaar, geschikt, doelmatig, gemakkelijk, gepast, passend, betamelijk, toepasselijk, behoorlijk, fatsoenlijk, keurig, voegzaam, welvoeglijk
- zusagen → toezeggen
- zusagen → accepteren, aanvaarden, beveiligen, in veiligheid brengen, veilig stellen, vrijwaren, behoeden, beschermen, beloven, toezeggen, uitloven, verzeggen, nakomen, naleven, uitvoeren, verrichten, vervullen, voltrekken, borg staan voor, garanderen, sponsoren, waarborgen, betuigen, verzekeren, assureren
German
Detailed Translations for zusagend from German to Dutch
zusagen:
-
zusagen (versprechen)
Conjugations for zusagen:
Präsens
- sage zu
- sagst zu
- sagt zu
- sagen zu
- sagt zu
- sagen zu
Imperfekt
- sagte zu
- sagtest zu
- sagte zu
- sagten zu
- sagtet zu
- sagten zu
Perfekt
- habe zugesagt
- hast zugesagt
- hat zugesagt
- haben zugesagt
- habt zugesagt
- haben zugesagt
1. Konjunktiv [1]
- sage zu
- sagest zu
- sage zu
- sagen zu
- saget zu
- sagen zu
2. Konjunktiv
- sagte zu
- sagtest zu
- sagte zu
- sagten zu
- sagtet zu
- sagten zu
Futur 1
- werde zusagen
- wirst zusagen
- wird zusagen
- werden zusagen
- werdet zusagen
- werden zusagen
1. Konjunktiv [2]
- würde zusagen
- würdest zusagen
- würde zusagen
- würden zusagen
- würdet zusagen
- würden zusagen
Diverses
- sag zu!
- sagt zu!
- sagen Sie zu!
- zugesagt
- zusagend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for zusagen:
| Verb | Related Translations | Other Translations |
| beloven | versprechen; zusagen | |
| toezeggen | versprechen; zusagen |
Synonyms for "zusagen":
Wiktionary Translations for zusagen:
zusagen
Cross Translation:
verb
-
beloven
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • zusagen | → accepteren; aanvaarden | ↔ accept — to agree to |
| • zusagen | → beveiligen; in veiligheid brengen; veilig stellen; vrijwaren; behoeden; beschermen; beloven; toezeggen; uitloven; verzeggen; nakomen; naleven; uitvoeren; verrichten; vervullen; voltrekken; borg staan voor; garanderen; sponsoren; waarborgen; betuigen; verzekeren; assureren | ↔ assurer — rendre stable. |
| • zusagen | → beloven; toezeggen; uitloven; verzeggen | ↔ promettre — S’engager verbalement ou par écrit à quelque chose. |
Wiktionary Translations for zusagend:
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • zusagend | → bruikbaar; geschikt; doelmatig; gemakkelijk; gepast; passend; betamelijk; toepasselijk; behoorlijk; fatsoenlijk; keurig; voegzaam; welvoeglijk | ↔ convenable — Qui est approprier, qui convient à quelqu’un ou à quelque chose. |