Translate Sorge from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

Sorge:
- verzorging; zorg; verpleging; problemen; moeilijkheden; zorgen; sores; beslommering; voorzorg
Wiktionary:
- Sorge → zorg
- Sorge → zorg, smart, rouw, beproeving, bekommernis, zorgvuldigheid, kommer

German

Detailed Translations for Sorge from German to Dutch

die Sorge (Pflege; Versorgung; Betreuung; Krankenpflege; Fürsorge; Einrichtung)
de verzorging; de zorg; de verpleging
- verzorging [de ~ (v)] noun
- zorg [de ~] noun
- verpleging [de ~ (v)] noun
die Sorge (Schlamassel; Schwierigkeit; Not; Elend)
de problemen; de moeilijkheden; de zorgen; de sores
- problemen [de ~] noun, plural
- moeilijkheden [de ~] noun, plural
- zorgen [de ~] noun, plural
- sores [de ~] noun, plural
die Sorge (Versorgung; Betreuung)
de verzorging; de zorg
- verzorging [de ~ (v)] noun
- zorg [de ~] noun
die Sorge
de beslommering
- beslommering [de ~ (v)] noun
die Sorge (Vorsorge; Vorkehrung)
de voorzorg
- voorzorg [de ~] noun

Noun	Related Translations	Other Translations
beslommering	Sorge
moeilijkheden	Elend; Not; Schlamassel; Schwierigkeit; Sorge	Elend; Katastrophe; Malheur; Mißgeschick; Not; Pech; Schicksalsschlag; Schicksalsschläge; Unglück; Unglücksfall; Unheil; Widerwärtigkeiten
problemen	Elend; Not; Schlamassel; Schwierigkeit; Sorge	Problem; Problematik; Probleme; Schererei; Scherereien
sores	Elend; Not; Schlamassel; Schwierigkeit; Sorge
verpleging	Betreuung; Einrichtung; Fürsorge; Krankenpflege; Pflege; Sorge; Versorgung	Krankenpflege; Pflege
verzorging	Betreuung; Einrichtung; Fürsorge; Krankenpflege; Pflege; Sorge; Versorgung	Unterhalt; Versorgung
voorzorg	Sorge; Vorkehrung; Vorsorge
zorg	Betreuung; Einrichtung; Fürsorge; Krankenpflege; Pflege; Sorge; Versorgung	Administration; Besorgnis; Besorgtheit; Kontrolle; Verwaltung
zorgen	Elend; Not; Schlamassel; Schwierigkeit; Sorge
Verb	Related Translations	Other Translations
zorgen		bewirken; sich kümmern; sorgen; sorgen für; verlassen; versorgen; zu etwas führen

Sorge

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• Sorge	→ zorg	↔ care — close attention, concern or responsibility
• Sorge	→ smart; rouw	↔ sorrow — unhappiness
• Sorge	→ beproeving	↔ trial — difficult experience
• Sorge	→ bekommernis; zorgvuldigheid; kommer; zorg	↔ soin — attention