Summary
German to Dutch: more detail...
- abfahren:
-
Wiktionary:
- abfahren → afrijden, uitlopen, uitvaren, vertrekken, wegrijden, starten, afgaan, weggaan, zich verwijderen, afvuren, losbranden, opstappen, op weg gaan, tijgen, aan de gang brengen
German
Detailed Translations for abfahren from German to Dutch
abfahren:
-
abfahren (abreisen; losfahren; ausfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen; fetten; aufbrechen; einfetten; einschiffen; fortreisen; fortfahren; einschmieren)
-
abfahren (abreisen; fortreisen; fortfahren; wegfahren; wegreisen)
-
abfahren (wegfahren; losfahren)
-
abfahren (wegfahren; losfahren; davonfahren)
Translation Matrix for abfahren:
Synonyms for "abfahren":
Wiktionary Translations for abfahren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• abfahren | → afrijden; uitlopen; uitvaren; vertrekken; wegrijden; starten; afgaan; weggaan; zich verwijderen; afvuren; losbranden; opstappen; op weg gaan; tijgen; aan de gang brengen | ↔ partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase : |
External Machine Translations: