German
Detailed Translations for echoen from German to Dutch
echoen:
-
echoen (wiederholen; erhallen; nachsprechen; nachpladdern; widerhallen; hallen; nachsagen; einüben; widerschallen; erneuern; schallen; ertönen; nachplappern; nachher noch ein wenig plaudern; aufs neue machen)
-
echoen (hörbar sein; ertönen; widerhallen; hallen; schallen; schmettern; funkeln; mitschwingen; resonieren; zurückstrahlen; zurückscheinen; widerschallen)
-
echoen (nachhallen; schallen; schmettern; erhallen; ertönen; widerhallen; mitschwingen; resonieren; widerschallen)
-
echoen (hallen; schallen; widerhallen; mitschwingen; resonieren; widerschallen)
-
echoen (widerhallen; resonieren; erhallen)
-
echoen (widerhallen; schallen; widerschallen; hallen)
Conjugations for echoen:
Präsens
- echoee
- echoest
- echoet
- echoeen
- echoet
- echoeen
Imperfekt
- echoete
- echoetest
- echoete
- echoeten
- echoetet
- echoeten
Perfekt
- habe geechoet
- hast geechoet
- hat geechoet
- haben geechoet
- habt geechoet
- haben geechoet
1. Konjunktiv [1]
- echoee
- echoeest
- echoee
- echoeen
- echoeet
- echoeen
2. Konjunktiv
- echoete
- echoetest
- echoete
- echoeten
- echoetet
- echoeten
Futur 1
- werde echoen
- wirst echoen
- wird echoen
- werden echoen
- werdet echoen
- werden echoen
1. Konjunktiv [2]
- würde echoen
- würdest echoen
- würde echoen
- würden echoen
- würdet echoen
- würden echoen
Diverses
- echoe!
- echoet!
- echoeen Sie!
- geechoet
- echoend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for echoen:
External Machine Translations: