Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate erhallen

Translate erhallen from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. erhallen:

German

Detailed Translations for erhallen from German to Dutch

erhallen:

erhallen verb (erhalle, erhallst, erhallt, erhallte, erhalltet, erhallt)

  1. erhallen (wiederholen; nachsprechen; nachpladdern; )
    herhalen; nazeggen; napraten; nabouwen; echoën
    • herhalen verb (herhaal, herhaalt, herhaalde, herhaalden, herhaald)
    • nazeggen verb (zeg na, zegt na, zegde na, zegden na, nagezegd)
    • napraten verb (praat na, praatte na, praatten na, nagepraat)
    • nabouwen verb
    • echoën verb (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
  2. erhallen (nachhallen; schallen; schmettern; )
    echoën; galmen; weerklinken; naklinken
    • echoën verb (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
    • galmen verb (galm, galmt, galmde, galmden, gegalmd)
    • weerklinken verb (weerklink, weerklinkt, weerklonk, weerklonken, weerklonken)
    • naklinken verb (klink na, klinkt na, klonk na, klonken na, nageklonken)
  3. erhallen (widerhallen; resonieren; echoen)
    reflecteren; stuiten; weerkaatsen; terugkaatsen; echoën; terugstoten
    • reflecteren verb (reflecteer, reflecteert, reflecteerde, reflecteerden, gereflecteerd)
    • stuiten verb (stuit, stuitte, stuitten, gestuit)
    • weerkaatsen verb (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)
    • terugkaatsen verb (kaats terug, kaatst terug, kaatste terug, kaatsten terug, teruggekaatst)
    • echoën verb (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
    • terugstoten verb (stoot terug, stootte terug, stootten terug, terugestoten)

Conjugations for erhallen:

Präsens
  1. erhalle
  2. erhallst
  3. erhallt
  4. erhallen
  5. erhallt
  6. erhallen
Imperfekt
  1. erhallte
  2. erhalltest
  3. erhallte
  4. erhallten
  5. erhalltet
  6. erhallten
Perfekt
  1. habe erhallt
  2. hast erhallt
  3. hat erhallt
  4. haben erhallt
  5. habt erhallt
  6. haben erhallt
1. Konjunktiv [1]
  1. erhalle
  2. erhallest
  3. erhalle
  4. erhallen
  5. erhallet
  6. erhallen
2. Konjunktiv
  1. erhallte
  2. erhalltest
  3. erhallte
  4. erhallten
  5. erhalltet
  6. erhallten
Futur 1
  1. werde erhallen
  2. wirst erhallen
  3. wird erhallen
  4. werden erhallen
  5. werdet erhallen
  6. werden erhallen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde erhallen
  2. würdest erhallen
  3. würde erhallen
  4. würden erhallen
  5. würdet erhallen
  6. würden erhallen
Diverses
  1. erhall!
  2. erhallt!
  3. erhallen Sie!
  5. erhallt
  6. erhallend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for erhallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
stuiten Steißbeine
terugkaatsen Abprallen; Abrutschen; Einsinken
VerbRelated TranslationsOther Translations
echoën aufs neue machen; echoen; einüben; erhallen; erneuern; ertönen; hallen; mitschwingen; nachhallen; nachher noch ein wenig plaudern; nachpladdern; nachplappern; nachsagen; nachsprechen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen; wiederholen echoen; hallen; schallen; widerhallen; widerschallen
galmen echoen; erhallen; ertönen; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen echoen; erschallen; hallen; schallen; widerhallen; widerschallen
herhalen aufs neue machen; echoen; einüben; erhallen; erneuern; ertönen; hallen; nachher noch ein wenig plaudern; nachpladdern; nachplappern; nachsagen; nachsprechen; schallen; widerhallen; widerschallen; wiederholen Schleife ausführen; einstudieren; einüben; proben; repetieren; wiederholen; üben
nabouwen aufs neue machen; echoen; einüben; erhallen; erneuern; ertönen; hallen; nachher noch ein wenig plaudern; nachpladdern; nachplappern; nachsagen; nachsprechen; schallen; widerhallen; widerschallen; wiederholen
naklinken echoen; erhallen; ertönen; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen
napraten aufs neue machen; echoen; einüben; erhallen; erneuern; ertönen; hallen; nachher noch ein wenig plaudern; nachpladdern; nachplappern; nachsagen; nachsprechen; schallen; widerhallen; widerschallen; wiederholen noch ein wenig plaudern
nazeggen aufs neue machen; echoen; einüben; erhallen; erneuern; ertönen; hallen; nachher noch ein wenig plaudern; nachpladdern; nachplappern; nachsagen; nachsprechen; schallen; widerhallen; widerschallen; wiederholen
reflecteren echoen; erhallen; resonieren; widerhallen reflektieren; spiegeln; widerspiegeln
stuiten echoen; erhallen; resonieren; widerhallen
terugkaatsen echoen; erhallen; resonieren; widerhallen reflektieren; spiegeln; widerspiegeln
terugstoten echoen; erhallen; resonieren; widerhallen
weerkaatsen echoen; erhallen; resonieren; widerhallen echoen; funkeln; hallen; reflektieren; schallen; widerhallen; widerschallen; widerscheinen; widerspiegeln
weerklinken echoen; erhallen; ertönen; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen echoen; ertönen; funkeln; hallen; hörbar sein; mitschwingen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen; zurückscheinen; zurückstrahlen

External Machine Translations:






Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0283 seconds
Page rendered in 1.0 seconds