Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate gehörig

Translate gehörig from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

gehörig:
- erg; behoorlijk; in hoge mate; behoorlijke; terdege; wel degelijk
Wiktionary:
- gehörig → behoorlijk
- gehörig → bruikbaar, geschikt, doelmatig, gemakkelijk, gepast, passend, betamelijk, toepasselijk, behoorlijk, fatsoenlijk, keurig, voegzaam, welvoeglijk

German

Detailed Translations for gehörig from German to Dutch

gehörig:

gehörig adj

gehörig (sehr; besonders)
erg; behoorlijk; in hoge mate; behoorlijke
- erg adj
- behoorlijk adj
- in hoge mate adj
- behoorlijke adj
gehörig (ziemlich; erheblich; beträchtlich)
terdege; wel degelijk
- terdege adv
- wel degelijk adj

Translation Matrix for gehörig:

Adjective	Related Translations	Other Translations
behoorlijk	besonders; gehörig; sehr	angemessen; ansehnlich; anständig; beachtenswert; beachtlich; bedeutend; bemerkenswert; beträchtlich; erheblich; ganz; hervorspringend; merklich; natürlich; ordentlich; relativ; riesig; schwer; sichtbar; spürbar; stattlich; stramm; tapfer; tüchtig; verhältnismäßig; wesentlich; ziemlich
erg	besonders; gehörig; sehr	armselig; ernst; erregt; feurig; gereizt; gewaltsam; hart; heftig; hitzig; inbrünstig; intensiv; kritisch; kräftig; schlimm; stark
Adverb	Related Translations	Other Translations
terdege	beträchtlich; erheblich; gehörig; ziemlich
Modifier	Related Translations	Other Translations
behoorlijke	besonders; gehörig; sehr	passend; ziemlich
in hoge mate	besonders; gehörig; sehr	energisch; enorm; fett; formidabel; gewaltig; großartig; herrschaftlich; kolossal; mächtig; scharf; schwer; schwerverdaulich; stark; ungeheuer
wel degelijk	beträchtlich; erheblich; gehörig; ziemlich	gewiß; sicher; wahrlich; wirklich

Synonyms for "gehörig":

weidlich
bodenständig; rustikal; urig; urwüchsig; waschecht; zünftig

Wiktionary Translations for gehörig:

gehörig

adjective

net, fatsoenlijk
- behoorlijk → gehörig; ordentlich

Cross Translation:

From	To	Via
• gehörig	→ bruikbaar; geschikt; doelmatig; gemakkelijk; gepast; passend; betamelijk; toepasselijk; behoorlijk; fatsoenlijk; keurig; voegzaam; welvoeglijk	↔ convenable — Qui est approprier, qui convient à quelqu’un ou à quelque chose.