Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate hinlegen

Translate hinlegen from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. hinlegen:

German

Detailed Translations for hinlegen from German to Dutch

hinlegen:

hinlegen verb (lege hin, legst hin, legt hin, legte hin, legtet hin, hingelegt)

  1. hinlegen (lagern; deponieren; ablegen; )
    leggen; plaatsen; neerleggen; deponeren; wegleggen
    • leggen verb (leg, legt, legde, legden, gelegd)
    • plaatsen verb (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • neerleggen verb (leg neer, legt neer, legde neer, legden neer, neergelegd)
    • deponeren verb (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)
    • wegleggen verb (leg weg, legt weg, legde weg, legden weg, weggelegd)
  2. hinlegen (ablegen; setzen; legen; )
    leggen; plaatsen; zetten; deponeren; neerleggen; stationeren; neerzetten
    • leggen verb (leg, legt, legde, legden, gelegd)
    • plaatsen verb (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • zetten verb (zet, zette, zetten, gezet)
    • deponeren verb (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)
    • neerleggen verb (leg neer, legt neer, legde neer, legden neer, neergelegd)
    • stationeren verb (stationeer, stationeert, stationeerde, stationeerden, gestationeerd)
    • neerzetten verb (zet neer, zette neer, zetten neer, neergezet)
  3. hinlegen (weglegen; ablegen; abstellen; )
    bewaren; opzij leggen; wegzetten
    • bewaren verb (bewaar, bewaart, bewaarde, bewaarden, bewaard)
    • opzij leggen verb (leg opzij, legt opzij, legde opzij, legden opzij, opzij gelegd)
    • wegzetten verb (zet weg, zette weg, zetten weg, weggezet)
  4. hinlegen
    neervlijen
    • neervlijen verb (vlij neer, vlijt neer, vleed neer, vleden neer, neergevlijd)
  5. hinlegen (unteraus legen; stecken; legen; )
    neerleggen; onderuit halen

Conjugations for hinlegen:

Präsens
  1. lege hin
  2. legst hin
  3. legt hin
  4. legen hin
  5. legt hin
  6. legen hin
Imperfekt
  1. legte hin
  2. legtest hin
  3. legte hin
  4. legten hin
  5. legtet hin
  6. legten hin
Perfekt
  1. habe hingelegt
  2. hast hingelegt
  3. hat hingelegt
  4. haben hingelegt
  5. habt hingelegt
  6. haben hingelegt
1. Konjunktiv [1]
  1. lege hin
  2. legest hin
  3. lege hin
  4. legen hin
  5. leget hin
  6. legen hin
2. Konjunktiv
  1. legte hin
  2. legtest hin
  3. legte hin
  4. legten hin
  5. legtet hin
  6. legten hin
Futur 1
  1. werde hinlegen
  2. wirst hinlegen
  3. wird hinlegen
  4. werden hinlegen
  5. werdet hinlegen
  6. werden hinlegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde hinlegen
  2. würdest hinlegen
  3. würde hinlegen
  4. würden hinlegen
  5. würdet hinlegen
  6. würden hinlegen
Diverses
  1. lege hin!
  2. legt hin!
  3. legen Sie hin!
  5. hingelegt
  6. hinlegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for hinlegen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bewaren Aufheben; Bewaren
leggen Aufhören mit arbeiten
neerleggen Abschießen; Niederschießen; Totschießen
neerzetten Absetzen
opzij leggen Beiseite legen; Weglegen
zetten Satz; Setzarbeit; Setzen
VerbRelated TranslationsOther Translations
bewaren ablegen; abschießen; abstellen; betten; einstallen; einstellen; fortsetzen; hinlegen; unterstellen; weglegen; zurücklegen ablegen; archivieren; aufbewahren; aufheben; bergen; bewahren; deponieren; einbüchsen; einkochen; einmachen; konservieren; lagern; speichern
deponeren ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; austreiben; beisetzen; bergen; bewahren; deponieren; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; lagern; legen; niederlegen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; aufbewahren; bergen; bewahren; deponieren; hinterlegen; lagern; speichern; stürzen; unterbringen; wegbergen
leggen ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; austreiben; beisetzen; bergen; bewahren; deponieren; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; lagern; legen; niederlegen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; bergen; deponieren; legen; unterbringen; wegbergen
neerleggen ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; austreiben; beisetzen; bergen; betten; bewahren; brühen; deponieren; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; lagern; laichen; legen; niederlegen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen deponieren; hinterlegen
neervlijen hinlegen
neerzetten ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen einordnen; einräumen; hinstellen
onderuit halen ablegen; abstellen; anbringen; aufstellen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen
opzij leggen ablegen; abschießen; abstellen; betten; einstallen; einstellen; fortsetzen; hinlegen; unterstellen; weglegen; zurücklegen auf die Seite legen; beiseite legen; hamstern; horten; zurücklegen
plaatsen ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; austreiben; beisetzen; bergen; bewahren; deponieren; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; lagern; legen; niederlegen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; akkomodieren; anlegen; aufstellen; ausfindig machen; bauen; beherbergen; bergen; deponieren; einordnen; einquartieren; einrichten; einräumen; einsetzen; gruppieren; hinstellen; installieren; jemandem Unterkunft bieten; legen; lokalisieren; plazieren; postieren; räumlich anordnen; stellen; unterbringen
stationeren ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen aufstellen; deponieren; einsetzen; installieren; plazieren; postieren; stellen
wegleggen ablegen; aufbewahren; aufheben; bergen; bewahren; deponieren; hinlegen; lagern; niederlegen
wegzetten ablegen; abschießen; abstellen; betten; einstallen; einstellen; fortsetzen; hinlegen; unterstellen; weglegen; zurücklegen
zetten ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; bergen; deponieren; einordnen; einräumen; hinstellen; legen; unterbringen

Synonyms for "hinlegen":


External Machine Translations:

Related Translations for hinlegen







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0550 seconds
Page rendered in 1.0 seconds