German

Detailed Translations for vorgenommen from German to Dutch

vorgenommen:

vorgenommen adj

  1. vorgenommen (beabsichtigt; bezweckt; geplant)

Translation Matrix for vorgenommen:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
beoogd beabsichtigt; bezweckt; geplant; vorgenommen vorgeschlagen; vorgestellt
voorgenomen beabsichtigt; bezweckt; geplant; vorgenommen

vornehmen:

vornehmen verb (nehme vor, nimmst vor, nimmt vor, nahm vor, nahmt vor, vorgenommen)

  1. vornehmen (tun; verrichten; betreiben; )
    doen; uitvoeren; verrichten; handelen; uitrichten
    • doen verb (doe, doet, deed, deden, gedaan)
    • uitvoeren verb (voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)
    • verrichten verb (verricht, verrichtte, verrichtten, verricht)
    • handelen verb (handel, handelt, handelde, handelden, gehandeld)
    • uitrichten verb (richt uit, richtte uit, richtten uit, uitgericht)
  2. vornehmen (beabsichtigen)
    voornemen
    • voornemen verb (neem voor, neemt voor, nam voor, namen voor, voorgenomen)
  3. vornehmen (vorbinden; vortun; eintreten; )
    voordoen; voorbinden
    • voordoen verb (doe voor, doet voor, deed voor, deden voor, voorgedaan)
    • voorbinden verb (bind voor, bindt voor, bond voor, bonden voor, voorgebonden)

Conjugations for vornehmen:

Präsens
  1. nehme vor
  2. nimmst vor
  3. nimmt vor
  4. nehmen vor
  5. nehmt vor
  6. nehmen vor
Imperfekt
  1. nahm vor
  2. nahmst vor
  3. nahm vor
  4. nahmen vor
  5. nahmt vor
  6. nahmen vor
Perfekt
  1. habe vorgenommen
  2. hast vorgenommen
  3. hat vorgenommen
  4. haben vorgenommen
  5. habt vorgenommen
  6. haben vorgenommen
1. Konjunktiv [1]
  1. nehme vor
  2. nehmest vor
  3. nehme vor
  4. nehmen vor
  5. nehmet vor
  6. nehmen vor
2. Konjunktiv
  1. nähme vor
  2. nähmest vor
  3. nähme vor
  4. nähmen vor
  5. nähmet vor
  6. nähmen vor
Futur 1
  1. werde vornehmen
  2. wirst vornehmen
  3. wird vornehmen
  4. werden vornehmen
  5. werdet vornehmen
  6. werden vornehmen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde vornehmen
  2. würdest vornehmen
  3. würde vornehmen
  4. würden vornehmen
  5. würdet vornehmen
  6. würden vornehmen
Diverses
  1. nehm vor!
  2. nehmt vor!
  3. nehmen Sie vor!
  4. vorgenommen
  5. vornehmend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for vornehmen:

NounRelated TranslationsOther Translations
handelen Agieren; Handeln
uitvoeren Durchführung; Exekution; Hinrichtung; Strafvollstreckung; Vollstreckung; Vollziehung; Vollzug
voordoen Vormachen; Zeigen
voornemen Absicht; Endzweck; Entschluß; Intention; Plan; Vorhaben; Vorsatz; Ziel; Zweck
VerbRelated TranslationsOther Translations
doen ausrichten; ausüben; betreiben; erfüllen; erledigen; erreichen; handeln; leisten; schaffen; schütten; treiben; tun; verrichten; vollziehen; vornehmen
handelen ausrichten; ausüben; betreiben; erfüllen; erledigen; erreichen; handeln; leisten; schaffen; schütten; treiben; tun; verrichten; vollziehen; vornehmen Handel treiben; agieren; arbeiten; funktionieren; handeln; tun; vorgehen
uitrichten ausrichten; ausüben; betreiben; erfüllen; erledigen; erreichen; handeln; leisten; schaffen; schütten; treiben; tun; verrichten; vollziehen; vornehmen
uitvoeren ausrichten; ausüben; betreiben; erfüllen; erledigen; erreichen; handeln; leisten; schaffen; schütten; treiben; tun; verrichten; vollziehen; vornehmen ausführen; exportieren
verrichten ausrichten; ausüben; betreiben; erfüllen; erledigen; erreichen; handeln; leisten; schaffen; schütten; treiben; tun; verrichten; vollziehen; vornehmen
voorbinden eintreten; geben; heucheln; vorbinden; vormachen; vornehmen; vortun
voordoen eintreten; geben; heucheln; vorbinden; vormachen; vornehmen; vortun ans licht kommen; eintreten; erscheinen; geschehen; heraufkommen; passieren; sich ereignen
voornemen beabsichtigen; vornehmen

Synonyms for "vornehmen":


Wiktionary Translations for vornehmen:

vornehmen
verb
  1. van plan zijn iets te gaan doen

Cross Translation:
FromToVia
vornehmen bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; uitvoeren; nakomen; naleven; verrichten; vervullen; voltrekken; doorvoeren; tot stand brengen; verwezenlijken réaliser — construire