English
Detailed Translations for order of business from English to Dutch
order of business: (*Using Word and Sentence Splitter)
- order: opdracht; taak; order; consigne; dwangbevel; bevelschrift; bestellen; orderen; bestelling; bezorging; overhandiging; orde; regelmaat; bevel; commando; gebieden; bevelen; opdragen; gelasten; verordenen; decreteren; organiseren; ordenen; catalogiseren; rangschikken; classificeren; leiden; leidinggeven; aanvoeren; commanderen; bevel voeren over; heersen; overheersen; regeren; macht uitoefenen; gezaghebben; voorschrijven; onderscheiding; decoratie; onderscheidingsteken; ereteken; ridderorde; regelen; schikken; uitvaardigen; afkondigen; lintje; voorschrift; aanwijzing; instructie; verordonneren; rangordenen; ingeven; gebod; dicteren; aanrukken; dienstorder; mandaat; lastbrief; een brief dicteren; z-volgorde
- of: van; van de zijde van
- Business: Werk
- business: zaken; aangelegenheden; affaires; bedrijf; onderneming; firma; zaak; geval; kwestie; aangelegenheid; affaire; bedrijfsleven; handel; commercie; maatschappij; vennootschap; coöperatie; maatschap; handelshuis; handelsbedrijf; kleine onderneming; winkelbedrijf; gebeurtenis; feit; voorval; incident; waar; koophandel; koopwaar; handelswaar; klandizie; nering
- busy: druk; bezet; drukbezet; bezig; actief; bedrijvig
order of business:
Translation Matrix for order of business:
Noun | Related Translations | Other Translations |
- | agenda; agendum |
Synonyms for "order of business":
Related Definitions for "order of business":
Wiktionary Translations for order of business:
order of business
noun
-
een lijst van te bespreken punten op een vergadering
Related Translations for order of business
Dutch