Summary
English to Dutch:   more detail...
  1. decorum:
  2. Wiktionary:
Dutch to English:   more detail...
  1. decorum:


English

Detailed Translations for decorum from English to Dutch

decorum:

decorum [the ~] noun

  1. the decorum (rules of etiquette; social convention; etiquette)
    de fatsoensnormen

Translation Matrix for decorum:

NounRelated TranslationsOther Translations
fatsoensnormen decorum; etiquette; rules of etiquette; social convention
- decorousness

Synonyms for "decorum":

  • decorousness; propriety; properness; correctitude

Antonyms for "decorum":


Related Definitions for "decorum":

  1. propriety in manners and conduct1

Wiktionary Translations for decorum:

decorum
noun
  1. goede manieren



Dutch

Detailed Translations for decorum from Dutch to English

decorum:

decorum [de ~] noun

  1. de decorum (welgemanierdheid; beleefdheid; betamelijkheid; )
    the courtesy; the decency; the courtliness; the good manners; the civility; the propriety; the etiquette; the good breeding; the manners; the gallantry

Translation Matrix for decorum:

NounRelated TranslationsOther Translations
civility beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid; welgemanierdheid beleefdheid; betamelijkheid; fatsoen; fatsoenlijkheid; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
courtesy beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid; welgemanierdheid dienst; gedienstige handeling; gedienstigheid; gunstige gezindheid; voorkomendheid; welwillendheid
courtliness beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid; welgemanierdheid hoofsheid
decency beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid; welgemanierdheid beleefdheid; betamelijkheid; braafheid; degelijkheid; deugdelijkheid; deugdzaamheid; eerbaarheid; fatsoen; fatsoenlijkheid; gepastheid; gevoeligheid mbt het betamelijke; keurigheid; kiesheid; netheid; onberispelijkheid; ordelijkheid; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
etiquette beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid; welgemanierdheid etiquette; fatsoensnormen
gallantry beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid; welgemanierdheid dapperheid; koenheid; moed; onversaagdheid
good breeding beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid; welgemanierdheid
good manners beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid; welgemanierdheid etiquette
manners beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid; welgemanierdheid fatsoen; manieren; omgangsvormen
propriety beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid; welgemanierdheid betamelijkheid; billijkheid; eerbaarheid; fatsoen; fatsoenlijkheid; gepastheid; keurigheid; kiesheid; netheid; redelijkheid; schappelijkheid; voegzaamheid; welgemanierdheid; welvoeglijkheid