Summary
English to Dutch: more detail...
-
strech:
-
Wiktionary:
strech → verbinden, zwachtelen, inzwachtelen, omzwachtelen, nauwer aanhalen, opwinden, spannen, strekken, uitrekken, dringen, drukken, knellen, persen, pressen, aandrukken, bijschuiven, insluiten, opsluiten, wegbergen, wegsluiten, bergen, opbergen, aaneensluiten, binden, verdichten
-
Wiktionary:
English
Suggestions for strech in English
Spelling Suggestions for: strech
Wiktionary Translations for strech:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• strech | → verbinden; zwachtelen; inzwachtelen; omzwachtelen; nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken | ↔ bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler. |
• strech | → nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken | ↔ remonter — Traductions à trier suivant le sens |
• strech | → nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken; dringen; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; bijschuiven; insluiten; opsluiten; wegbergen; wegsluiten; bergen; opbergen; aaneensluiten; binden; verdichten | ↔ serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général). |
• strech | → nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken | ↔ tendre — étirer un fil, une corde, une surface; tirer une corde par plusieurs côtés pour la rendre raide ; étirer une peau. |
External Machine Translations:
Dutch