English
Detailed Translations for cupbearer from English to Dutch
cupbearer: (*Using Word and Sentence Splitter)
- cup: beker; mok; pul; drinkbeker; kopje; trofee; glas; drinkglas; glazen pul; coupe; haarstijl; haarlijn; haarsnit; zonsopgang; dageraad; ochtendgloren; ochtendstond; aanbreken van de dag; morgenschemering
- bear: dragen; volhouden; uithouden; harden; dulden; uitzingen; opvangen; incasseren; iets verduren; verdragen; doorstaan; verteren; verduren; doorleven; velen; torsen; gebukt gaan onder; verstouwen; verstuwen; beer
- bearer: eigenaar; houder; drager; bezitter; bagagedrager; kruier; sjouwer; toonder; brenger; lijkdrager