English
Detailed Translations for make a row from English to Dutch
make a row: (*Using Word and Sentence Splitter)
- make: maken; scheppen; in het leven roepen; merk; maak; produceren; vervaardigen; voortbrengen; fabriceren; veranderen; wijzigen; afwisselen; herzien; verwisselen; makelij
- A: EVERYONE; A
- a: een; eentje
- row: roeien; file; rij; colonne; ruzie; conflict; botsing; twist; gelid; onenigheid; meningsverschil; dispuut; woordenwisseling; rijtje; serie; reeks; cyclus; ketting; keten; snoer; aaneenschakeling; stennis; roeitochtje; record
Wiktionary Translations for make a row:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• make a row | → krakeelen | ↔ krakeelen — umgangssprachlich: lärmen, streiten, Unruhe machen |
Related Translations for make a row
Dutch