Summary
English to Dutch: more detail...
- attendance:
-
Wiktionary:
- attendance → aanwezigheid
- attendance → bezoek, dienst, magazijn, provisiekamer, provisiekast, voorraadkamer, ambt, baan, betrekking, werkkring, plaats, aanwezigheid, bijzijn, presentie, tegenwoordigheid, eetservies, servies, afdeling, geleding, sectie, gedrag, houding, manieren, bestuur, bewind, heerschappij, regering, verzorging, onderhoud, bestel, leiding, rondleiding, verpleging
English
Detailed Translations for attendance from English to Dutch
attendance:
-
the attendance (turnout)
-
the attendance (escort; guidance)
-
the attendance
de opwachting
Translation Matrix for attendance:
Noun | Related Translations | Other Translations |
aantal gekomen personen | attendance; turnout | |
escorte | attendance; escort; guidance | accompaniment; escort; guard |
geleide | attendance; escort; guidance | |
opkomst | attendance; turnout | |
opwachting | attendance | |
stoet | attendance; escort; guidance | ceremony; procession |
volgstoet | attendance; escort; guidance | |
- | attending | |
Other | Related Translations | Other Translations |
- | duty; service; waiting; work |
Related Words for "attendance":
Synonyms for "attendance":
Antonyms for "attendance":
Related Definitions for "attendance":
Wiktionary Translations for attendance:
attendance
Cross Translation:
noun
-
het aanwezig zijn op een bepaald tijdstip en plaats
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• attendance | → bezoek | ↔ Besuch — vorübergehendes Aufsuchen des Aufenthaltsorts einer Person, vorübergehendes Aufsuchen eines Gebäudes oder einer Institution auf eigene Initiative |
• attendance | → dienst; magazijn; provisiekamer; provisiekast; voorraadkamer; ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats | ↔ office — Fonction, emploi |
• attendance | → aanwezigheid; bijzijn; presentie; tegenwoordigheid | ↔ présence — existence d’une personne dans un lieu donner. |
• attendance | → dienst; eetservies; servies; afdeling; geleding; sectie; ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats | ↔ service — état, fonctions, devoirs de quelqu’un qui servir une personne ou une collectivité. |
• attendance | → gedrag; houding; manieren; bestuur; bewind; heerschappij; regering; verzorging; onderhoud; bestel; leiding; rondleiding; verpleging | ↔ tenue — Traductions à trier suivant le sens. |