English
Detailed Translations for crosstie from English to Dutch
crosstie: (*Using Word and Sentence Splitter)
- cross: overschrijden; kruis; gebaar na gebed; kruisvorm; boos; kwaad; giftig; nijdig; verbolgen; gebelgd; vertoornd; tegenwerken; dwarsbomen; dwarsliggen; kruisje; teleurstellen; tegenvallen; afvallen; benadelen; ontgoochelen; frustreren; duperen; laten zakken; kruisbeeld; crucifix; oversteken; narrig
- tie: stropdas; binden; vastmaken; knopen; vastbinden; knevelen; sjaal; das; shawl; halsdoek; vastknopen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; strikken; rijgen; dichtsnoeren; dichtrijgen; in de val laten lopen; vastsjorren; handenbinder; handenbindertje; vastleggen; verbinden; samenbinden; vastketenen; vastkluisteren; aaneenbinden
crosstie:
Translation Matrix for crosstie:
Noun | Related Translations | Other Translations |
- | railroad tie; sleeper; tie |