Summary
English to Dutch: more detail...
-
going-over:
The word going-over exists in our database, but we currently do not have a translation from English to Dutch.-
Synonyms for "going-over":
examination; scrutiny
castigation; earful; bawling out; chewing out; upbraiding; dressing down; rebuke; reproof; reproval; reprehension; reprimand
-
Synonyms for "going-over":
English
Detailed Translations for going-over from English to Dutch
going-over: (*Using Word and Sentence Splitter)
- go: gaan; vertrekken; weggaan; opstappen; heengaan; opbreken; zich begeven; lopen; stappen; zich voortbewegen; weg; heen; vort; ksst; beurt; spelletje; rondje; afleggen; meters maken
- going: thuishorend
- over: over; overheen; uit; klaar; afgelopen; af; voltooid; geëindigd; afgedaan; beëindigd; gepleegd; voorbij; gepasseerd; boven; bovenop; erboven; gedaan; gereed; gaar; doorgekookt; omver
going-over:
Translation Matrix for going-over:
| Noun | Related Translations | Other Translations |
| - | bawling out; castigation; chewing out; dressing down; earful; upbraiding |
Related Words for "going-over":
Synonyms for "going-over":
Related Definitions for "going-over":
External Machine Translations: