English
Detailed Translations for handgrip from English to Dutch
handgrip: (*Using Word and Sentence Splitter)
- hand: hand; poot; klauw; jat; knuist; wijzer; geven; aangeven; afgeven; overgeven; overhandigen; aanreiken; toesteken; medewerker; werknemer; arbeider; personeelslid; werkkracht; arbeidskracht; klerk; reiken; aanbieden; handje; werker; werkman; knecht; handdruk; boerenknecht; hulpje
- grip: handel; handvat; greep; hendel; handgreep; beugel; hengsel; draagbeugel; klemmen; knellen; omklemmen; pakken; vangen; grijpen; vatten; klauwen; verstrikken; pikken; vastpakken; jatten; vastklampen; graaien; grissen; wegkapen; aanklampen; beetpakken; snaaien; beetgrijpen
handgrip:
Translation Matrix for handgrip:
Noun | Related Translations | Other Translations |
- | grip; handle; hold |
Synonyms for "handgrip":
Related Definitions for "handgrip":
External Machine Translations: