Summary
English
Detailed Translations for handlock from English to Dutch
handlock: (*Using Word and Sentence Splitter)
- hand: hand; poot; klauw; jat; knuist; wijzer; geven; aangeven; afgeven; overgeven; overhandigen; aanreiken; toesteken; medewerker; werknemer; arbeider; personeelslid; werkkracht; arbeidskracht; klerk; reiken; aanbieden; handje; werker; werkman; knecht; handdruk; boerenknecht; hulpje
- lock: sluiten; borgen; vergrendelen; dichtmaken; op slot doen; locken; afgrendelen; grendelen; op slot zetten; verlaat; sluis; sas; schutsluisje; slot; deurslot; afsluiten; kuif; dichtdoen; haarkuif; schutten; klamp; sluiswerken; koeklauw; geheel van sluizen; krul; aandraaien; krulletje; sluiswerk; krullende haarlok; door draaien vastmaken
handlock:
Translation Matrix for handlock:
Noun | Related Translations | Other Translations |
- | cuff; handcuff; manacle |
Synonyms for "handlock":
Related Definitions for "handlock":
External Machine Translations: