English
Detailed Translations for rootstalk from English to Dutch
rootstalk: (*Using Word and Sentence Splitter)
- root: wortelen; vastgroeien; wortel schieten; woelen; wurmen; wroeten; grijpen; pikken; jatten; graaien; grissen; wegkapen; snaaien; wroetend onderzoeken; doorwroeten; hoofdmap
- stalk: steel; stengel; halm; besluipen; bekruipen; tijgeren
- roots: oorsprong; bakermat
- talk: spreken; praten; converseren; praat; communiceren; in contact staan; een conversatie hebben; onderhoud; samenspraak; kletsen; klappen; babbelen; kakelen; zwammen; kwebbelen; kwetteren; wauwelen; snateren; gesprek; mondeling onderhoud; uiten; uitdrukken; verwoorden; vertolken; uiting geven aan; uitdrukking geven aan; bezet zijn; in gesprek zijn; kwekken; kouten; gepraat; gebabbel; gekout; klap; roddel; roddels; praatjes; klets; geklets; achterklap; geroddel; geklap; roddelpraat; geklep
- Talk: Kies
rootstalk:
Translation Matrix for rootstalk:
Noun | Related Translations | Other Translations |
- | rhizome; rootstock |
Synonyms for "rootstalk":
Related Definitions for "rootstalk":
External Machine Translations: