Summary
English
Detailed Translations for stick around from English to Dutch
stick around: (*Using Word and Sentence Splitter)
- stick: plakken; kleven; vastlijmen; iets vastkleven; stok; staaf; staf; stang; baton; klitten; aan elkaar hangen; aaneenplakken; aan elkaar kleven; schacht; knuppel; knoet; vastlopen; haperen; stokken; blijven steken; blijven hangen; vast blijven hangen; lijmen; stagneren; pook; vastplakken; vastkleven; versnellingshandel; op hetzelfde niveau blijven; takje; loot; twijg; stam; phylum; samenplakken; vastkoeken; slaghout; hakhout; hockeystick; grijpen; pikken; jatten; graaien; grissen; wegkapen; snaaien; omhoogzitten
- around: rondom; omheen; ongeveer; circa; omstreeks; ruwweg; plusminus; pakweg; buitenom
stick around:
Translation Matrix for stick around:
Verb | Related Translations | Other Translations |
- | stand by; stay; stay put; stick; stick about |
Synonyms for "stick around":
Antonyms for "stick around":
Related Definitions for "stick around":
External Machine Translations: