English
Detailed Translations for travel to from English to Dutch
travel to: (*Using Word and Sentence Splitter)
- travel: reizen; trekken; zwerven; rondreizen; afleggen; meters maken; verlaten; verdwijnen; heengaan; wegtrekken; afreizen; wegreizen; reis
- to: tot; totdat; tot bij; aan; naar; toe; naar toe; bij; erbij; erop; ergens naartoe; tot aan; ertoe; ten; ten strijde; te; ernaar; tot en met; t/m
travel to:
Translation Matrix for travel to:
Verb | Related Translations | Other Translations |
- | visit |