English
Detailed Translations for two-timer from English to Dutch
two-timer: (*Using Word and Sentence Splitter)
- two: twee; paar; koppel; twee stuks; tweetal; twee personen; getweeën; met zijn tweeën
- time: tijd; keer; maal; periode; termijn; tijdsduur; tijdsbestek; klokken; timen; de tijd opnemen; tijdruimte
- timer: timer
two-timer:
Translation Matrix for two-timer:
Noun | Related Translations | Other Translations |
- | betrayer; double-crosser; double-dealer; traitor |
Synonyms for "two-timer":
Related Definitions for "two-timer":
External Machine Translations: