Summary
Spanish to Dutch: more detail...
-
guardar:
- houden; achterhouden; geen afstand doen van; inhouden; bewaren; beschermen; behoeden; vasthouden; niet laten gaan; behouden; conserveren; instandhouden; opslaan; deponeren; bergen; in veiligheid brengen; wegbergen; wegsluiten; opbergen; afschermen; afdekken; afschutten; beschutten; toezicht houden; surveilleren; bewaken; toezien; afsluiten; sluiten; toedoen; dichtdoen; toemaken; bescherming bieden; hoeden; hamsteren; potten; opzij leggen; oppotten; thuishouden; toekijken; afzonderen; isoleren; apart zetten; toezien op; wegstoppen; wegsteken
- Guardar:
- Wiktionary:
Spanish
Detailed Translations for guardar from Spanish to Dutch
guardar:
-
guardar (retener; contener)
-
guardar (proteger; conservar)
-
guardar (mantener)
-
guardar (conservar)
-
guardar (conservar)
instandhouden; conserveren-
instandhouden verb (hou in stand, houdt in stand, hield in stand, hielden in stand, in stand gehouden)
-
-
guardar (depositar; salvar; almacenar)
-
guardar (salvar)
bergen; in veiligheid brengen-
in veiligheid brengen verb (breng in veiligheid, brengt in veiligheid, bracht in veiligheid, brachten in veiligheid, in veiligheid gebracht)
-
guardar (encerrar)
-
guardar (encubrir; proteger; cubrir; tapar; cercar; abrigar; camuflar; encerrar)
-
guardar (controlar; patrullar)
toezicht houden; surveilleren; bewaken; toezien-
toezicht houden verb (houd toezicht, houdt toezicht, hield toezicht, hielden toezicht, toezicht gehouden)
-
-
guardar (cerrar; pasar; cerrarse; cerrar de golpe; cuadrar; cerrar con llave; suceder; concluir; atacar; concertar; celebrar; importar)
-
guardar (proteger; esconder; defensar; disimular)
-
guardar (amparar; vigilar; proteger; salvaguardar; proteger contra)
-
guardar (acumular a escondidas; atesorar; plantar en tiesto; separar; poner aparte; entalegar)
-
guardar (dejar en casa)
-
guardar (observar; mirar; percatarse de; prestar atención)
-
guardar (poner aparte; aislar; separar; apartar)
-
guardar (vigilar)
-
guardar (esconder; guardarse bien)
-
guardar
Conjugations for guardar:
presente
- guardo
- guardas
- guarda
- guardamos
- guardáis
- guardan
imperfecto
- guardaba
- guardabas
- guardaba
- guardábamos
- guardabais
- guardaban
indefinido
- guardé
- guardaste
- guardó
- guardamos
- guardasteis
- guardaron
fut. de ind.
- guardaré
- guardarás
- guardará
- guardaremos
- guardaréis
- guardarán
condic.
- guardaría
- guardarías
- guardaría
- guardaríamos
- guardaríais
- guardarían
pres. de subj.
- que guarde
- que guardes
- que guarde
- que guardemos
- que guardéis
- que guarden
imp. de subj.
- que guardara
- que guardaras
- que guardara
- que guardáramos
- que guardarais
- que guardaran
miscelánea
- ¡guarda!
- ¡guardad!
- ¡no guardes!
- ¡no guardéis!
- guardado
- guardando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Translation Matrix for guardar:
Synonyms for "guardar":
Wiktionary Translations for guardar:
guardar
Cross Translation:
verb
-
iets niet verliezen
-
toezicht houden op de veiligheid van iets of iemand
-
ervoor zorgen dat iets niet verloren raakt
-
een kudde dieren verzorgen en in de gaten houden
-
op een veilige plaats wegdoen
-
informatica|nld vastleggen of bewaren van gegevens
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• guardar | → bewaken | ↔ guard — To protect from some offence |
• guardar | → houden | ↔ keep — to maintain possession of |
• guardar | → houden | ↔ keep — to maintain the condition of; to preserve |
• guardar | → sparen | ↔ save — store for future use |
• guardar | → opslaan; bewaren | ↔ save — to write a file to a disk |
• guardar | → bewaren; behoeden; passen; op; hoeden | ↔ gaumen — (transitiv), Schweiz: auf jemandem, etwas aufpassen; in seine Obhut nehmen |
• guardar | → bewaren; behartigen; handhaven; bergen; behouden; vrijwaren; waarnemen | ↔ gaumen — (transitiv), Schweiz: nicht antasten lassen, schützen, verteidigen |
• guardar | → zwijgen | ↔ schweigen — (intransitiv) still sein oder nicht reden |
• guardar | → bewaken; bewaren; de wacht hebben; hoeden; waken over | ↔ garder — surveiller étroitement. |
• guardar | → behoeden; beschermen; bewaken; bewaren; de wacht hebben; hoeden; waken over | ↔ protéger — prendre la défense de quelqu’un, de quelque chose ; prêter secours et appui. |
• guardar | → behoeden; bewaren | ↔ préserver — préserver |