Summary
Spanish to Dutch: more detail...
- concluir:
-
Wiktionary:
- concluir → concluderen, uitmaken
- concluir → sluiten, beëindigen, besluiten, concluderen, veronderstellen, afleiden, een gevolgtrekking maken
Spanish
Detailed Translations for concluir from Spanish to Dutch
concluir:
-
concluir (sacar conclusiones de; deducir; inducir de; sacar en conclusión; cortar; concertar; desconectar)
concluderen; opmaken uit; een gevolgtrekking maken-
opmaken uit verb
-
een gevolgtrekking maken verb (maak een gevolgtrekking, maakt een gevolgtrekking, maakte een gevolgtrekking, maakten een gevolgtrekking, een gevolgtrekking gemaakt)
-
concluir (decidir; decidirse a; terminar; convenir en; acordar; vencer; resolver; caducar; expirar)
-
concluir (efectuar; terminar; finalizar; acabar de; llegar; parar; completar; poner término a una; poner fin a; acabar; acabar con una; encontrarse en la recta final; ultimar; llegar al fin; realizar; decidir; detenerse; expirar; extinguirse; dar fin a una; vencer; dar fin a; decidirse a; poner término a; poner fin a una)
beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan-
een einde maken aan verb (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
-
concluir (cerrar; pasar; cerrarse; cerrar de golpe; cuadrar; cerrar con llave; suceder; atacar; guardar; concertar; celebrar; importar)
-
concluir (finalizar; celebrar; terminar)
-
concluir (deducir; inferir; sacar en consecuencia; sacar en conclusión)
-
concluir (abotonar; cuadrar; abrochar)
-
concluir (decidirse a)
Conjugations for concluir:
presente
- concluyo
- concluyes
- concluye
- concluimos
- concluís
- concluyen
imperfecto
- concluía
- concluías
- concluía
- concluíamos
- concluíais
- concluían
indefinido
- concluí
- concluiste
- concluyó
- concluimos
- concluisteis
- concluyeron
fut. de ind.
- concluiré
- concluirás
- concluirá
- concluiremos
- concluiréis
- concluirán
condic.
- concluiría
- concluirías
- concluiría
- concluiríamos
- concluiríais
- concluirían
pres. de subj.
- que concluya
- que concluyas
- que concluya
- que concluyamos
- que concluyáis
- que concluyan
imp. de subj.
- que concluyera
- que concluyeras
- que concluyera
- que concluyéramos
- que concluyerais
- que concluyeran
miscelánea
- ¡concluye!
- ¡concluid!
- ¡no concluyas!
- ¡no concluyáis!
- concluido
- concluyendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Translation Matrix for concluir:
Synonyms for "concluir":
Wiktionary Translations for concluir:
concluir
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) tot een besluit komen
-
beëindigen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• concluir | → sluiten; beëindigen | ↔ close — put an end to |
• concluir | → besluiten; concluderen | ↔ conclude — to end |
• concluir | → veronderstellen | ↔ reckon — to conclude, as by an enumeration and balancing of chances; hence, to think; to suppose |
• concluir | → afleiden; besluiten; concluderen; een gevolgtrekking maken | ↔ conclure — Traductions à trier suivant le sens |