Summary
Spanish to Dutch:   more detail...
  1. tutor:
  2. Wiktionary:


Spanish

Detailed Translations for tutor from Spanish to Dutch

tutor:

tutor [el ~] noun

  1. el tutor (curador; administrador oficial)
    de curator; de voogd
  2. el tutor (maestro de clase)
    de klassenleraar; de klassenonderwijzer

Translation Matrix for tutor:

NounRelated TranslationsOther Translations
curator administrador oficial; curador; tutor administrador; albacea; encargado; gerente
klassenleraar maestro de clase; tutor
klassenonderwijzer maestro de clase; tutor
voogd administrador oficial; curador; tutor tutor familiar

Related Words for "tutor":

  • tutores

Synonyms for "tutor":


Wiktionary Translations for tutor:

tutor
noun
  1. juridisch|nld beroep|nld iemand die door de rechter is aangewezen om het beheer te voeren over de bezittingen van een natuurlijk persoon of van een rechtspersoon (curatele, faillissement)
  2. Iemand die als vervanger het ouderlijk gezag uitoefent

Cross Translation:
FromToVia
tutor studiebegeleider; mentor; privé-leraar tutor — one who teaches another

Related Translations for tutor