Summary
Spanish to Dutch: more detail...
-
poner:
- leggen; plaatsen; zetten; deponeren; neerleggen; stationeren; neerzetten; gebruiken; toepassen; aanwenden; benutten; aangrijpen; afspelen; bijzetten; wegleggen; inbrengen; doen in; instoppen; indoen; gebruik maken van; tonen; vertonen; tentoonstellen; exposeren; inschakelen; aandoen; aandraaien; regelen; arrangeren; iets op touw zetten; voorleggen; presenteren; laten zien; offreren; aanbieden; plaats toekennen; iets neerleggen; onderuit halen; invoegen; inleggen; tussenleggen
-
Wiktionary:
- poner → aandoen, aanzetten, afspelen, drijven, leggen, plaatsen, stemmen, zetten
- poner → leggen, plaatsen, zetten, doen, stellen, neerzetten, dekken, ondergaan, overeind, stekken, neerleggen, vlijen, in bed stoppen, naar bed brengen, aandoen, aantrekken, opleggen, opbrengen, aanbrengen, steken, stoppen, indoen, inleggen, inzetten, accepteren, aannemen, ontvangen, kleden, aankleden, omkleden, staan, bekleden, overtrekken, pleisteren, bepleisteren, stukadoren
Dutch to Spanish: more detail...
- pon:
Spanish
Detailed Translations for pon from Spanish to Dutch
pon form of poner:
-
poner (depositar; situar; deponer; mover; estacionar; publicar; derribar; destinar; depositar sobre)
-
poner (utilizar; hacer uso de; tomar en uso; aplicar; jugarse; invertir; apostar; administrar; insertar)
-
poner
-
poner (colocar)
-
poner (aplicar; meter; situar; encajar; engarzar; depositar)
-
poner (encajar; colocar; meter; aplicar; depositar)
-
poner (colocar; depositar)
-
poner (depositar; meter; colocar; situar)
-
poner (ingresar; entrar)
-
poner (utilizar; usar; aprovechar; tomar; comenzar; consumir; aplicar; emplear; gastar; iniciar; apostar; ejercer)
gebruiken; toepassen; gebruik maken van; benutten; aanwenden-
gebruik maken van verb (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
-
poner (exhibir; mostrar; enseñar; demostrar; representar; lucir; revelar; manifestar; presentar; hacer la presentación de; exponer; ostentar)
-
poner (poner en marcha; encender)
-
poner (montar; arreglar; organizar; iniciar; estructurar; establecer; comenzar; construir; fundar; erigir; poner en pie; levantar; formar)
-
poner (presentar; mostrar; parecer; hacer la presentación de; ofrecer; demostrar; exhibir; enseñar; manifestar; representar; aparecer; proyectar; ofertar; someter a)
-
poner (colocar; ubicar; situar; destinar; fijar; establecer; determinar; localizar)
-
poner (posicionar; tumbar; acomodar)
-
poner (colocar; ubicar; tender; jugar; pagar; encajar; situar; hacer; invertir; mover; tumbar; reducir; componer; derribar; destinar; publicar; colocarse; engarzar; hacer arreglos musicales; depositar sobre)
-
poner (colocarse; insertar; imponer; conservar; destinar; depositar; interponer; meter entre)
Conjugations for poner:
presente
- pongo
- pones
- pone
- ponemos
- ponéis
- ponen
imperfecto
- ponía
- ponías
- ponía
- poníamos
- poníais
- ponían
indefinido
- puse
- pusiste
- puso
- pusimos
- pusisteis
- pusieron
fut. de ind.
- pondré
- pondrás
- pondrá
- pondremos
- pondréis
- pondrán
condic.
- pondría
- pondrías
- pondría
- pondríamos
- pondríais
- pondrían
pres. de subj.
- que ponga
- que pongas
- que ponga
- que pongamos
- que pongáis
- que pongan
imp. de subj.
- que pusiera
- que pusieras
- que pusiera
- que pusiéramos
- que pusierais
- que pusieran
miscelánea
- ¡pon!
- ¡poned!
- ¡no pongas!
- ¡no pongáis!
- puesto
- poniendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Translation Matrix for poner:
Synonyms for "poner":
Wiktionary Translations for poner:
poner
Cross Translation:
verb
-
(kleren) aantrekken
-
(overgankelijk) ~ tegen tegen iets plaatsen
-
afdraaien
-
o3. slaan, (met kracht) inbrengen
-
doen liggen
-
op een bepaalde plaats zetten
-
iemand een bepaald gevoel geven
-
iets schikken
Cross Translation:
Related Translations for pon
Dutch
Detailed Translations for pon from Dutch to Spanish
pon:
-
de pon (nachtjapon)
Translation Matrix for pon:
Noun | Related Translations | Other Translations |
camisa de dormir | nachtjapon; pon | nachthemd |