Spanish
Detailed Translations for pin from Spanish to Dutch
PIN:
Translation Matrix for PIN:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pincode | PIN; número de identificación personal |
Wiktionary Translations for pin:
Related Translations for pin
Dutch
Detailed Translations for pin from Dutch to Spanish
pin:
-
de pin (pen; klem)
-
de pin (speld)
-
de pin (tentharing; haring)
Translation Matrix for pin:
Related Words for "pin":
Wiktionary Translations for pin:
pin
Cross Translation:
noun
-
een dun metalen staafje waarmee iets bevestigd kan worden
- pin → clavija
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• pin | → alfiler; aguja | ↔ pin — small device; small needle with no eye |
• pin | → clavija; pasador | ↔ about — constr|fr extrémité par laquelle une pièce de charpente, de menuiserie ou de métal est assemblée avec une autre. |
pin form of pinnen:
-
pinnen (spelden)
clavar con alfileres; enclavijar; fijar; taladrar; alfilerar-
clavar con alfileres verb
-
enclavijar verb
-
fijar verb
-
taladrar verb
-
alfilerar verb
-
Conjugations for pinnen:
o.t.t.
- pin
- pint
- pint
- pinnen
- pinnen
- pinnen
o.v.t.
- pinde
- pinde
- pinde
- pinden
- pinden
- pinden
v.t.t.
- heb gepind
- hebt gepind
- heeft gepind
- hebben gepind
- hebben gepind
- hebben gepind
v.v.t.
- had gepind
- had gepind
- had gepind
- hadden gepind
- hadden gepind
- hadden gepind
o.t.t.t.
- zal pinnen
- zult pinnen
- zal pinnen
- zullen pinnen
- zullen pinnen
- zullen pinnen
o.v.t.t.
- zou pinnen
- zou pinnen
- zou pinnen
- zouden pinnen
- zouden pinnen
- zouden pinnen
diversen
- pin!
- pint!
- gepind
- pinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for pinnen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fijar | vastzetten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
alfilerar | pinnen; spelden | afspelden |
clavar con alfileres | pinnen; spelden | klemmen; knellen; omklemmen |
enclavijar | pinnen; spelden | corresponderen; overeenkomstig zijn; vastpinnen; vastprikken; vastspelden |
fijar | pinnen; spelden | aan elkaar bevestigen; aanhechten; bepalen; betrappen; bevestigen; determineren; ergens aan bevestigen; fiksen; gebieden; gelasten; goedmaken; hechten; herstellen; iets vastkleven; kleven; maken; plaats toekennen; plaatsen; plakken; rechtzetten; repareren; snappen; vastbinden; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vaststellen; vastzetten; verbinden; verzekeren; voorschrijven |
taladrar | pinnen; spelden | doorponsen; doorprikken; openprikken; opensteken; ponsen; stansen; uitboren |