Summary
Spanish to Dutch: more detail...
-
coger:
- nemen; pakken; te pakken krijgen; tepakkenkrijgen; grijpen; vangen; verstrikken; vatten; klauwen; halen; vastpakken; aanklampen; beetpakken; vastklampen; beetgrijpen; aanpakken; aanvatten; opnemen; opvangen; vastgrijpen; beetnemen; vastnemen; wat neervalt opvangen; snappen; betrappen; absorberen; opslorpen; opslurpen; oplopen; onverlangd krijgen; opdoen; afbedelen; verrassen; iets onverwachts doen; oogsten; plukken; binnen halen; stelen; pikken; verdonkeremanen; ontnemen; toeëigenen; snaaien; gappen; kapen; inpikken; roven; ontfutselen; jatten; ontvreemden; wegpikken; wegnemen; plunderen; wegkapen; benemen; achteroverdrukken; afnemen; vervreemden; verduisteren; verdonkeren; wegpakken; leegstelen; bemachtigen; boeien; ketenen; binden; kluisteren; obsederen; verschalken; nuttigen; verzamelen
- begrijpen; snappen; vatten; beetnemen; greep; beetpakken; vastpakken; aangrijpen; aanpakken; aanklampen; aanvatten
-
Wiktionary:
- coger → aanpakken, beetpakken, grijpen, optillen, vastgrijpen, vastpakken
- coger → binnendoen, neuken, naaien, penetreren, spiezen, optillen, oplichten, grijpen, benemen, nemen, pakken, onderscheppen, gebruiken, ontnemen, bemachtigen, aangrijpen, vastgrijpen, beetkrijgen, beetnemen, vangen, vastpakken, vatten, oprapen, plukken, afplukken, tokkelen, afbreken, afrukken, wegscheuren, vrijen
Spanish
Detailed Translations for coger from Spanish to Dutch
coger:
-
coger
-
coger
te pakken krijgen-
te pakken krijgen verb (krijg te pakken, krijgt te pakken, kreeg te pakken, kregen te pakken, te pakken gekregen)
-
-
coger
tepakkenkrijgen-
tepakkenkrijgen verb (krijg tepakken, krijgt tepakken, kreeg tepakken, kregen tepakken, tepakkengekregen)
-
-
coger (agarrar; prender; atrapar)
-
coger (buscar; tomar; obtener; aprobar; adquirir; ganar)
-
coger (agarrar; prender; abordar; agarrarse a)
-
coger (tomar; abordar; tratar; enfocar)
-
coger (ciudar de; acoger)
-
coger (agarrar; engañar; trabar; captar; estafar; timar; engastar)
-
coger (coger algo que está cayendo)
-
coger (atrapar; comprender; detener; pillar; entender; sorprender; trabar; fascinar; poner las esposas; cazar; cautivar; detengo; tomar; recoger; fijar; montar; prender; depositar; inmovilizar; encadenar; encarcelar; engastar; coger preso; coger prisionero)
-
coger (beberse haciendo ruido; acoger; absorber; empaparse; tomarse con fruición; grabar; incorporar; beberse; alzar; sorber; sorber ruidosamente; sorber haciendo ruido)
-
coger (incurrir en; adquirir; sufrir)
-
coger (mangar; pegar; picar; robar; arrancar; pulir; hurtar; escamotear; piratear)
-
coger (sorprender)
-
coger (cosechar; recolectar; recoger)
-
coger (robar; hurtqr)
stelen; pikken; verdonkeremanen; ontnemen; toeëigenen; snaaien; gappen; kapen; inpikken; roven; ontfutselen; jatten; ontvreemden; wegpikken; wegnemen; plunderen; wegkapen; benemen; achteroverdrukken; afnemen; vervreemden; verduisteren; verdonkeren; wegpakken; leegstelen-
verdonkeremanen verb (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
-
achteroverdrukken verb (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
-
coger (obtener; conseguir; adquirir; apoderarse de; captar; adueñarse de)
-
coger (tomar; agarrar; encadenar; cautivar; poner las esposas)
-
coger (obsesionar; fascinar; tomar; enredar; intrigar; despertar curiosidad)
-
coger (capturar; pescar; apresar)
-
coger (atrapar; rascar; desplumar)
Conjugations for coger:
presente
- cojo
- coges
- coge
- cogemos
- cogéis
- cogen
imperfecto
- cogía
- cogías
- cogía
- cogíamos
- cogíais
- cogían
indefinido
- cogí
- cogiste
- cogió
- cogimos
- cogisteis
- cogieron
fut. de ind.
- cogeré
- cogerás
- cogerá
- cogeremos
- cogeréis
- cogerán
condic.
- cogería
- cogerías
- cogería
- cogeríamos
- cogeríais
- cogerían
pres. de subj.
- que coja
- que cojas
- que coja
- que cojamos
- que cojáis
- que cojan
imp. de subj.
- que cogiera
- que cogieras
- que cogiera
- que cogiéramos
- que cogierais
- que cogieran
miscelánea
- ¡coge!
- ¡coged!
- ¡no cojas!
- ¡no cojáis!
- cogido
- cogiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el coger (comprender)
-
el coger (agarrar; tomar)
-
el coger (agarrar)
Translation Matrix for coger:
Synonyms for "coger":
Wiktionary Translations for coger:
coger
Cross Translation:
verb
-
aanvatten
-
grijpen en vasthouden
- beetpakken → coger; agarrar; asir
-
plotseling iets of iemand beetpakken
-
met spierkracht iets van de grond opheffen
-
iets of iemand grijpen en vasthouden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• coger | → binnendoen | ↔ do — slang: have sex with |
• coger | → neuken; naaien | ↔ fuck — to have sexual intercourse-obscene or vulgar |
• coger | → penetreren; neuken | ↔ fuck — to insert an object into a specified body part |
• coger | → spiezen | ↔ gore — to pierce |
• coger | → neuken | ↔ screw — to have sexual intercourse with |
• coger | → optillen; oplichten | ↔ aufheben — etwas nehmen, aufnehmen (was auf dem Boden liegt) |
• coger | → neuken | ↔ ficken — vulgär, transitiv, intransitiv: den Geschlechtsakt vollziehen, koitieren |
• coger | → grijpen | ↔ greifen — etwas mit der Hand nehmen, packen, anfassen, festhalten |
• coger | → benemen; nemen; pakken; onderscheppen; gebruiken; ontnemen | ↔ nehmen — eine Sache greifen |
• coger | → bemachtigen; grijpen; aangrijpen; vastgrijpen | ↔ agripper — sens transitif |
• coger | → beetkrijgen; beetnemen; pakken; vangen; vastpakken; vatten | ↔ attraper — Prendre à une trappe, à un piège ou à quelque chose de semblable. |
• coger | → oprapen; plukken; afplukken; tokkelen; afbreken; afrukken; wegscheuren | ↔ cueillir — détacher des fruits, des fleurs, des légumes de leurs branches ou de leurs tiges. |
• coger | → neuken | ↔ enculer — Posséder charnellement |
• coger | → vrijen | ↔ faire l’amour — Accomplir l’acte sexuel |