Translate impedía from Spanish to Dutch

Remove Ads

Summary

Spanish to Dutch: more detail...

impedir:
- verhinderen; belemmeren; beletten; storen; hinderen; onmogelijk maken; voorkomen; voorkómen; weerhouden; ervanaf houden; afhouden; verijdelen
- beletten; weerhouden; afhouden
Wiktionary:
- impedir → belemmeren, beletten, tegenhouden, verhinderen, weerhouden
- impedir → versperren, blokkeren, hinderen, verhinderen, vertragen, maken, impediëren, belleten, in de weg staan, belemmeren, voorkomen

Spanish

Detailed Translations for impedía from Spanish to Dutch

impedir:

impedir verb

impedir (obstaculizar)
verhinderen; belemmeren; beletten
- verhinderen verb (verhinder, verhindert, verhinderde, verhinderden, verhinderd)
- belemmeren verb (belemmer, belemmert, belemmerde, belemmerden, belemmerd)
- beletten verb (belet, belette, beletten, belet)
impedir (desbaratar; importunar; estorbar; frustrar; dificultar)
storen; hinderen; onmogelijk maken
- storen verb (stoor, stoort, stoorde, stoorden, gestoord)
- hinderen verb (hinder, hindert, hinderde, hinderden, gehinderd)
- onmogelijk maken verb
impedir (bloquear; obstaculizar; levantar barricadas en)
verhinderen; belemmeren; beletten; voorkomen; voorkómen
- verhinderen verb (verhinder, verhindert, verhinderde, verhinderden, verhinderd)
- belemmeren verb (belemmer, belemmert, belemmerde, belemmerden, belemmerd)
- beletten verb (belet, belette, beletten, belet)
- voorkomen
- voorkómen verb
impedir (hacer imposible; frustrar; desbaratar; estorbar; dificultar; importunar)
verhinderen; onmogelijk maken
- verhinderen verb (verhinder, verhindert, verhinderde, verhinderden, verhinderd)
- onmogelijk maken verb
impedir (retener; detener)
weerhouden; beletten; ervanaf houden; afhouden
- weerhouden verb (weerhoud, weerhoudt, weerhield, weerhielden, weerhouden)
- beletten verb (belet, belette, beletten, belet)
- ervanaf houden verb
- afhouden verb (houd af, houdt af, hield af, hielden af, afgehouden)
impedir (frustrar)
verijdelen; verhinderen
- verijdelen verb (verijdel, verijdelt, verijdelde, verijdelden, verijdeld)
- verhinderen verb (verhinder, verhindert, verhinderde, verhinderden, verhinderd)

Conjugations for impedir:

presente

impido
impides
impide
impedimos
impedís
impiden

imperfecto

impedía
impedías
impedía
impedíamos
impedíais
impedían

indefinido

impedí
impediste
impidió
impedimos
impedisteis
impidieron

fut. de ind.

impediré
impedirás
impedirá
impediremos
impediréis
impedirán

condic.

impediría
impedirías
impediría
impediríamos
impediríais
impedirían

pres. de subj.

que impida
que impidas
que impida
que impidamos
que impidáis
que impidan

imp. de subj.

que impidiera
que impidieras
que impidiera
que impidiéramos
que impidierais
que impidieran

miscelánea

¡impide!
¡impedid!
¡no impidas!
¡no impidáis!
impedido
impidiendo

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

impedir [el ~] noun

el impedir
beletten; weerhouden; afhouden
- beletten [znw.] noun
- weerhouden [znw.] noun
- afhouden [znw.] noun

Translation Matrix for impedir:

Noun	Related Translations	Other Translations
afhouden	impedir
belemmeren		dificultar; estorbar; obstaculizar; obstruir
beletten	impedir
voorkomen		aire; apariencia; aspecto; cara; expresión; fachada; figura; pretexto; semblante
weerhouden	impedir
Verb	Related Translations	Other Translations
afhouden	detener; impedir; retener	apartar de; deducir; evitar; implicar; mantener a distancia; mantener apartado; prevenir
belemmeren	bloquear; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar
beletten	bloquear; detener; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar; retener
ervanaf houden	detener; impedir; retener
hinderen	desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; impedir; importunar	complicar; complicarse
onmogelijk maken	desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; hacer imposible; impedir; importunar
storen	desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; impedir; importunar	molestar
verhinderen	bloquear; desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; hacer imposible; impedir; importunar; levantar barricadas en; obstaculizar
verijdelen	frustrar; impedir	anular; cancelar; desbaratar; frustrar; obstaculizar
voorkomen		acontecer; eliminar un inconveniente; evitar; ocurrir; prevenir un problema; suceder
voorkómen	bloquear; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar
weerhouden	detener; impedir; retener
Other	Related Translations	Other Translations
voorkomen	bloquear; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar

Synonyms for "impedir":

abortar; malparir; malograr; fracasar; frustrar; estropear; desgraciar
atajar; interrumpir; detener; parar; contener; frenar
bloquear; asediar; sitiar; cercar; incomunicar; aislar; cerrar; circunvalar; encerrar; estrechar; rodear; cortar; inmovilizar; obstruir; obstaculizar
denegar; desestimar; rehusar; negar; desaprobar; rechazar; prohibir; impugnar; vedar; privar
embargar; embarazar; estorbar; dificultar; entorpecer
empecer; obstar
limitar; circunscribir; restringir; condicionar; recortar
vetar; oponerse

Wiktionary Translations for impedir:

impedir

verb

een factor vormen die een gebeurtenis of handeling (bijna) onmogelijk maakt
- belemmeren → impedir; dificultar; bloquear; estorbar; obstruir; vedar; entorpecer; embarazar; obstar; contrarrestar; atajar; desbaratar; estancar; interceptar; molestar; privar el paso
iets of iemand storen in zijn/haar bezigheden
- beletten → impedir
verhinderen
- tegenhouden → impedir
voorkomen, ervoor zorgen dat iets niet gebeurt
- verhinderen → impedir; atascar
beletten om iets te doen
- weerhouden → abstener; impedir

Cross Translation:

From	To	Via
• impedir	→ versperren; blokkeren	↔ block — to prevent passing
• impedir	→ hinderen; verhinderen; vertragen	↔ hinder — to delay or impede movement
• impedir	→ hinderen; maken	↔ hinder — to make a task difficult
• impedir	→ hinderen; impediëren; belleten; in de weg staan; belemmeren	↔ impede — to get in the way of; to hinder
• impedir	→ verhinderen	↔ prevent — to keep from happening
• impedir	→ belemmeren	↔ behindern — stören, an etwas hindern, von etwas abhalten
• impedir	→ verhinderen	↔ verhindern — (transitiv) bewirken, dass etwas nicht geschieht oder dass jemand etwas nicht tun kann
• impedir	→ voorkomen; verhinderen	↔ empêcher — entraver quelqu’un dans la réalisation de quelque chose.

External Machine Translations: