Spanish

Detailed Translations for limpia from Spanish to Dutch

limpiar:

limpiar verb

  1. limpiar (quitar; purgar; purificar; desinfectar; depurar)
    schoonmaken; zuiveren; reinigen; schoonpoetsen
    • schoonmaken verb (maak schoon, maakt schoon, maakte schoon, maakten schoon, schoongemaakt)
    • zuiveren verb (zuiver, zuivert, zuiverde, zuiverden, gezuiverd)
    • reinigen verb (reinig, reinigt, reinigde, reinigden, gereinigd)
    • schoonpoetsen verb (poets schoon, poetst schoon, poetste schoon, poetsten schoon, schoongepoetst)
  2. limpiar (limpiar a fondo)
    opruimen; schoonmaken; reinigen; uitmesten; uitruimen
    • opruimen verb (ruim op, ruimt op, ruimde op, ruimden op, opgeruimd)
    • schoonmaken verb (maak schoon, maakt schoon, maakte schoon, maakten schoon, schoongemaakt)
    • reinigen verb (reinig, reinigt, reinigde, reinigden, gereinigd)
    • uitmesten verb (mest uit, mestte uit, mestten uit, uitgemest)
    • uitruimen verb (ruim uit, ruimt uit, ruimde uit, ruimden uit, uitgeruimd)
  3. limpiar (quitar; cepillar)
    afvegen; afwissen
    • afvegen verb (veeg af, veegt af, veegde af, veegden af, afgeveegd)
    • afwissen verb (wis af, wist af, wiste af, wisten af, afgewist)
  4. limpiar
    schoon maken
    • schoon maken verb (maak schoon, maakt schoon, maakte schoon, maakten schoon, schoon gemaakt)
  5. limpiar
  6. limpiar (barrer; borrar; erradicar; derribar; hacer desaparecer)
    wissen; uitwissen; wegvegen; uitvegen; vlakken; uitgommen; uitvlakken
    • wissen verb (wis, wist, wiste, wisten, gewist)
    • uitwissen verb (wis uit, wist uit, wiste uit, wisten uit, uitgewist)
    • wegvegen verb (veeg weg, veegt weg, veegde weg, veegden weg, weggeveegd)
    • uitvegen verb (veeg uit, veegt uit, veegde uit, veegden uit, uitgeveegd)
    • vlakken verb (vlak, vlakt, vlakte, vlakten, gevlakt)
    • uitgommen verb (gom, gomt, gomde, gomden, uitgegomd)
    • uitvlakken verb (vlak uit, vlakt uit, vlakte uit, vlakten uit, uitgevlakt)
  7. limpiar (destripar arenques)
    vis kaken; uitsnijden; kaken
    • vis kaken verb
    • uitsnijden verb (snijd uit, snijdt uit, sneed uit, sneden uit, uitgesneden)
    • kaken verb (kaak, kaakt, kaakte, kaakten, gekaakt)
  8. limpiar (dar brillo; pulir; abrillantar; )
    gladmaken; gladwrijven
    • gladmaken verb (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
    • gladwrijven verb (wrijf glad, wrijft glad, wreef glad, wreven glad, gladgewreven)
  9. limpiar (arreglar; remendar; ordenar)
    klussen; klusje opknappen

Conjugations for limpiar:

presente
  1. limpio
  2. limpias
  3. limpia
  4. limpiamos
  5. limpiáis
  6. limpian
imperfecto
  1. limpiaba
  2. limpiabas
  3. limpiaba
  4. limpiábamos
  5. limpiabais
  6. limpiaban
indefinido
  1. limpié
  2. limpiaste
  3. limpió
  4. limpiamos
  5. limpiasteis
  6. limpiaron
fut. de ind.
  1. limpiaré
  2. limpiarás
  3. limpiará
  4. limpiaremos
  5. limpiaréis
  6. limpiarán
condic.
  1. limpiaría
  2. limpiarías
  3. limpiaría
  4. limpiaríamos
  5. limpiaríais
  6. limpiarían
pres. de subj.
  1. que limpie
  2. que limpies
  3. que limpie
  4. que limpiemos
  5. que limpiéis
  6. que limpien
imp. de subj.
  1. que limpiara
  2. que limpiaras
  3. que limpiara
  4. que limpiáramos
  5. que limpiarais
  6. que limpiaran
miscelánea
  1. ¡limpia!
  2. ¡limpiad!
  3. ¡no limpies!
  4. ¡no limpiéis!
  5. limpiado
  6. limpiando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

limpiar [el ~] noun

  1. el limpiar (desempolvar; quitar el polvo; limpiar el polvo)
    afnemen; afstoffen; afwissen
  2. el limpiar (fregar; frotar)
    boenen

Translation Matrix for limpiar:

NounRelated TranslationsOther Translations
afnemen desempolvar; limpiar; limpiar el polvo; quitar el polvo debilitarse; disminuir
afstoffen desempolvar; limpiar; limpiar el polvo; quitar el polvo
afwissen desempolvar; limpiar; limpiar el polvo; quitar el polvo
boenen fregar; frotar; limpiar
klussen bricolaje; bricolar
reinigen limpieza
schoonmaken limpieza
VerbRelated TranslationsOther Translations
afnemen abreviar; ahorrar; alejarse; aminorar; atenuar; bajar; coger; decaer; decrecer; desaparecer; descender; desempolvar; despolvar; despolvorear; disminuir; distanciar; expulsar; extirpar; hurtqr; ir a buscar; llevarse; menguar; mermar; quitar; quitar el polvo de; rebajar; recoger; recortar; reducir; reducirse; regresar; remover; restringir; retirar; robar; separar; traer; vencer
afstoffen desempolvar; despolvar; despolvorear; quitar el polvo de
afvegen cepillar; limpiar; quitar barrer
afwissen cepillar; limpiar; quitar
boenen fregar; fregotear; frotar
gladmaken abrillantar; adornar; alisar; bruñir; dar brillo; dar lustre; encerar; equipar; escariar; fregar; frotar; limpiar; lustrar; pulir; restregar; sacar brillo a alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar
gladwrijven abrillantar; adornar; alisar; bruñir; dar brillo; dar lustre; encerar; equipar; escariar; fregar; frotar; limpiar; lustrar; pulir; restregar; sacar brillo a
kaken destripar arenques; limpiar
klusje opknappen arreglar; limpiar; ordenar; remendar
klussen arreglar; limpiar; ordenar; remendar trabajar en el circuito negro; trapichear
opruimen limpiar; limpiar a fondo almacenar; deshacerse de; meter; ordenar; recoger; recoger la mesa
opschonen limpiar
reinigen depurar; desinfectar; limpiar; limpiar a fondo; purgar; purificar; quitar expurgar; purgar; purificar
schoon maken limpiar
schoonmaken depurar; desinfectar; limpiar; limpiar a fondo; purgar; purificar; quitar
schoonpoetsen depurar; desinfectar; limpiar; purgar; purificar; quitar
uitgommen barrer; borrar; derribar; erradicar; hacer desaparecer; limpiar
uitmesten limpiar; limpiar a fondo
uitruimen limpiar; limpiar a fondo
uitsnijden destripar arenques; limpiar
uitvegen barrer; borrar; derribar; erradicar; hacer desaparecer; limpiar
uitvlakken barrer; borrar; derribar; erradicar; hacer desaparecer; limpiar
uitwissen barrer; borrar; derribar; erradicar; hacer desaparecer; limpiar
vis kaken destripar arenques; limpiar
vlakken barrer; borrar; derribar; erradicar; hacer desaparecer; limpiar
wegvegen barrer; borrar; derribar; erradicar; hacer desaparecer; limpiar barrer
wissen barrer; borrar; derribar; erradicar; hacer desaparecer; limpiar borrar
zuiveren depurar; desinfectar; limpiar; purgar; purificar; quitar absolver; declarar inocente; descargar; pronunciar sentencia absolutoria
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
opruimen Limpiar

Synonyms for "limpiar":


Wiktionary Translations for limpiar:

limpiar
verb
  1. met een doekje of papiertje vuil weghalen
  2. zichtbare en onzichtbare vervuiling van een oppervlak verwijderen
  3. van verontreinigingen ontdoen

Cross Translation:
FromToVia
limpiar schoonmaken; poetsen; kuisen; wassen; reinigen clean — (transitive) to remove dirt from a place or object
limpiar schoonmaken; reinigen cleanse — clean, purify
limpiar vegen wipe — remove surface substance
limpiar schoonmaken nettoyerrendre net, propre.
limpiar van zonden ontslaan; louteren; reinigen; schoonmaken; vegen; zuiveren purifierrendre pur, ôter ce qu’il y a d’impur, de grossier, d’étranger.

External Machine Translations:

Related Translations for limpia