Translate oprimir from Spanish to Dutch

Remove Ads

Summary

Spanish to Dutch: more detail...

oprimir:
- butsen; indeuken; een deuk maken in; benauwen; beklemmen; indrukken; induwen; persen; verdrukken; naar beneden drukken
Wiktionary:
- oprimir → onderdrukken
- oprimir → beklemmen, benauwen, onderdrukken, drukken

Spanish

Detailed Translations for oprimir from Spanish to Dutch

oprimir:

oprimir verb

oprimir (abollar)
butsen; indeuken; een deuk maken in
- butsen verb
- indeuken verb (deuk in, deukt in, deukte in, deukten in, ingedeukt)
- een deuk maken in verb
oprimir (angustiar; inquietar)
benauwen; beklemmen
- benauwen verb (benauw, benauwt, benauwde, benauwden, benauwd)
- beklemmen verb (beklem, beklemt, beklemde, beklemden, beklemd)
oprimir (hundir; empujar; apretar; abollar)
indrukken; induwen
- indrukken verb (druk in, drukt in, drukte in, drukten in, ingedrukt)
- induwen verb (duw in, duwt in, duwde in, duwden in, ingeduwd)
oprimir (apretar; presionar; prensar; pesar sobre)
persen
- persen verb (pers, perst, perste, persten, geperst)
oprimir
verdrukken
- verdrukken verb (verdruk, verdrukt, verdrukte, verdrukten, verdrukt)
oprimir
naar beneden drukken
- naar beneden drukken verb

Conjugations for oprimir:

presente

oprimo
oprimes
oprime
oprimimos
oprimís
oprimen

imperfecto

oprimía
oprimías
oprimía
oprimíamos
oprimíais
oprimían

indefinido

oprimí
oprimiste
oprimió
oprimimos
oprimisteis
oprimieron

fut. de ind.

oprimiré
oprimirás
oprimirá
oprimiremos
oprimiréis
oprimirán

condic.

oprimiría
oprimirías
oprimiría
oprimiríamos
oprimiríais
oprimirían

pres. de subj.

que oprima
que oprimas
que oprima
que oprimamos
que oprimáis
que opriman

imp. de subj.

que oprimiera
que oprimieras
que oprimiera
que oprimiéramos
que oprimierais
que oprimieran

miscelánea

¡oprime!
¡oprimid!
¡no oprimas!
¡no oprimáis!
oprimido
oprimiendo

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for oprimir:

Verb	Related Translations	Other Translations
beklemmen	angustiar; inquietar; oprimir
benauwen	angustiar; inquietar; oprimir	angustiar; atemorizar; darse miedo
butsen	abollar; oprimir	rebotar
een deuk maken in	abollar; oprimir
indeuken	abollar; oprimir
indrukken	abollar; apretar; empujar; hundir; oprimir
induwen	abollar; apretar; empujar; hundir; oprimir
naar beneden drukken	oprimir
persen	apretar; oprimir; pesar sobre; prensar; presionar	estrujar; explotar; exprimir
verdrukken	oprimir

Synonyms for "oprimir":

abrumar; agobiar; atosigar; angustiar; apurar; ahogar; hastiar; cansar; azorar; confundir
acogotar; someter; intimidar; domeñar; reprimir; anonadar; desconcertar; aturdir; apabullar; humillar
asfixiar; sofocar
avasallar; dominar; sojuzgar; tiranizar
fajar; ceñir; envolver; apretar; presionar; estrujar; comprimir; prensar; agarrotar; estrangular; despachurrar; chafar; estrechar; constreñir; apretujar

Wiktionary Translations for oprimir:

oprimir

verb

een wens, verlangen, uiting of ontwikkeling eventueel met geweld tegengaan
- onderdrukken → oprimir; reprimir; sofocar; ahogar

Cross Translation:

From	To	Via
• oprimir	→ beklemmen; benauwen	↔ beklemmen — (transitiv), von etwas: jemanden körperlich oder seelisch beengen, bedrücken
• oprimir	→ onderdrukken	↔ oppress — keep down by force
• oprimir	→ drukken	↔ press — to apply pressure
• oprimir	→ benauwen	↔ opprimer — accabler par violence, par excès d’autorité.

External Machine Translations: