French
Detailed Translations for fruit à pain from French to Dutch
fruit à pain: (*Using Word and Sentence Splitter)
- fruit: vrucht; ooft; fruit
- fruité: fruitig
- A: EVERYONE; A
- avoir: hebben; bezitten; beschikken over; in eigendom hebben; afzetten; bedriegen; oplichten; misleiden; belazeren; bedonderen; besodemieteren; beduvelen; zwendelen; bezit; tegoed; baten; activa; vermogen; geldelijk vermogen; creditnota
- à: naar; toe; naar toe; in; te; van; aan; bij; erbij; erop; ergens naartoe; via; ter; à; daaraan
- ça: het
- pain: brood; klap; stoot; hengst; mep; peut; lel; opdonder; oplawaai; muilpeer; opduvel
Related Translations for fruit à pain
Dutch