Home ->Dictionaries ->French/Dutch ->Search: autorisé

French and Dutch Translation Search Results for autorisé

Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. autorisé:
  2. autoriser:
  3. Wiktionary:

French

Detailed Translations for autorisé from French to Dutch

autorisé:

autorisé adj

  1. autorisé (permis; admis)
    veroorloofd; toegestaan; toegelaten; gepermitteerd; geoorloofd
  2. autorisé (compétent; habilité; qualifié; légitime; licite)
    bevoegd
  3. autorisé (accepté; admis; permis; convenu)
    goedgekeurd; aanvaard; geaccepteerd; accoord; aangenomen
  4. autorisé (légitime; qualifié; licite)
    gerechtigd; gewettigd
  5. autorisé (valable; valide; légitime; )
    geldig; valide; aannemelijk; valabel
  6. autorisé (pourvu d'autorité; accrédité)
    gezaghebbend; met gezag bekleed
  7. autorisé (légitime; licite)
    geautoriseerd
  8. autorisé (légitime; en règle)
    gerechtvaardigd; gewettigd; op deugdelijke gronden steunend

Translation Matrix for autorisé:

NounRelated TranslationsOther Translations
accoord accord; approbation; convention
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
aangenomen accepté; admis; autorisé; convenu; permis adoptif; adopté; d'emprunt; feint; fictif; inventé
aannemelijk autorisé; en règle; fondé; juste; licite; légitime; valable; valide bien pesé; convaincant; crédible; d'une façon convaincante; d'une manière vraisemblable; de façon vraisemblable; fondé; irrefutable; juste; légitime; médité; mûri; plausible; plausiblement; probable; qui tient debout; raisonnable; raisonnablement; réfléchi; solide; solidement; vraisemblable
bevoegd autorisé; compétent; habilité; licite; légitime; qualifié
geaccepteerd accepté; admis; autorisé; convenu; permis liste verte
geldig autorisé; en règle; fondé; juste; licite; légitime; valable; valide valide
geoorloofd admis; autorisé; permis
gepermitteerd admis; autorisé; permis
gerechtigd autorisé; licite; légitime; qualifié
gerechtvaardigd autorisé; en règle; légitime fondé; justifié; légal; légalement; légitime; légitimement; à juste titre
gewettigd autorisé; en règle; licite; légitime; qualifié de façon légitime; licite; légal; légalement; légitime; légitimement; raisonnable; raisonnablement; valable en droit; valide; à juste titre; équitable; équitablement
gezaghebbend accrédité; autorisé; pourvu d'autorité d'abord; décisif; décisive; en avant; en premier lieu; en tête; notable; premier; qui donne le ton; qui fait autorité; sur le devant; à l'avant; éminent
valabel autorisé; en règle; fondé; juste; licite; légitime; valable; valide
valide autorisé; en règle; fondé; juste; licite; légitime; valable; valide apte; capable de travailler; en capacité de travail; valide
ModifierRelated TranslationsOther Translations
aanvaard accepté; admis; autorisé; convenu; permis
accoord accepté; admis; autorisé; convenu; permis
geautoriseerd autorisé; licite; légitime
goedgekeurd accepté; admis; autorisé; convenu; permis
met gezag bekleed accrédité; autorisé; pourvu d'autorité
op deugdelijke gronden steunend autorisé; en règle; légitime
toegelaten admis; autorisé; permis admis; supporté; toléré
toegestaan admis; autorisé; permis
veroorloofd admis; autorisé; permis

Synonyms for "autorisé":


Wiktionary Translations for autorisé:

Cross Translation:
FromToVia
• autorisé → geoorloofd ↔ statthaft — gehoben: erlaubt, zulässig

autoriser:

autoriser verb (autorise, autorises, autorisons, autorisez, )

  1. autoriser (permettre; concéder; admettre; )
    laten; toelaten; permitteren
    • laten verb (laat, liet, lieten, gelaten)
    • toelaten verb (laat toe, liet toe, lieten toe, toegelaten)
    • permitteren verb (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
  2. autoriser (permettre; approuver; ratifier; )
    toestaan; autoriseren; goedkeuren; permitteren; fiatteren; goedvinden
    • toestaan verb (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • autoriseren verb (autoriseer, autoriseert, autoriseerde, autoriseerden, geautoriseerd)
    • goedkeuren verb (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • permitteren verb (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
    • fiatteren verb (fiatteer, fiatteert, fiatteerde, fiatteerden, gefiatteerd)
    • goedvinden verb (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
  3. autoriser (accorder; permettre; consentir; concéder)
    toestaan; toestemmen; goed vinden
    • toestaan verb (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • toestemmen verb (stem toe, stemt toe, stemde toe, stemden toe, toegestemd)
  4. autoriser (mandater; donner mandat à; donner pouvoir de)
    machtigen
    • machtigen verb (machtig, machtigt, machtigde, machtigden, gemachtigd)
  5. autoriser (mandater; donner plein pouvoir à)
    volmachtigen; volmacht geven
  6. autoriser (accorder; octroyer; permettre; consentir; consentir à)
    vergunnen; verlenen; toekennen
    • vergunnen verb (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • verlenen verb (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)
    • toekennen verb (ken toe, kent toe, kende toe, kenden toe, toegekend)
  7. autoriser (approuver; consentir; donner le feu vert à; déclarer bon; permettre)
    goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen; autoriseren; fiatteren
    • goedkeuren verb (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • goedvinden verb (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
    • autoriseren verb (autoriseer, autoriseert, autoriseerde, autoriseerden, geautoriseerd)
    • fiatteren verb (fiatteer, fiatteert, fiatteerde, fiatteerden, gefiatteerd)
  8. autoriser (permettre; accorder; agréer; )
    vergunnen; autoriseren
    • vergunnen verb (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • autoriseren verb (autoriseer, autoriseert, autoriseerde, autoriseerden, geautoriseerd)
  9. autoriser (tolérer; permettre; admettre; )
    gedogen; dulden; tolereren
    • gedogen verb (gedoog, gedoogt, gedoogde, gedoogden, gedoogd)
    • dulden verb (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • tolereren verb (tolereer, tolereert, tolereerde, tolereerden, getolereerd)
  10. autoriser
    goedkeuren
  11. autoriser
    toestaan
    • toestaan verb (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)

Conjugations for autoriser:

Présent
  1. autorise
  2. autorises
  3. autorise
  4. autorisons
  5. autorisez
  6. autorisent
imparfait
  1. autorisais
  2. autorisais
  3. autorisait
  4. autorisions
  5. autorisiez
  6. autorisaient
passé simple
  1. autorisai
  2. autorisas
  3. autorisa
  4. autorisâmes
  5. autorisâtes
  6. autorisèrent
futur simple
  1. autoriserai
  2. autoriseras
  3. autorisera
  4. autoriserons
  5. autoriserez
  6. autoriseront
subjonctif présent
  1. que j'autorise
  2. que tu autorises
  3. qu'il autorise
  4. que nous autorisions
  5. que vous autorisiez
  6. qu'ils autorisent
conditionnel présent
  1. autoriserais
  2. autoriserais
  3. autoriserait
  4. autoriserions
  5. autoriseriez
  6. autoriseraient
passé composé
  1. ai autorisé
  2. as autorisé
  3. a autorisé
  4. avons autorisé
  5. avez autorisé
  6. ont autorisé
divers
  1. autorise!
  2. autorisez!
  3. autorisons!
  5. autorisé
  6. autorisant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for autoriser:

NounRelated TranslationsOther Translations
goedvinden accord; admission; autorisation; concession; permission
VerbRelated TranslationsOther Translations
autoriseren accorder; adjuger; admettre; agréer; approuver; attribuer; autoriser; consentir; consentir à; donner le feu vert à; déclarer bon; habiliter; octroyer; permettre; ratifier; reconnaître; rendre légitime; tolérer
dulden admettre; autoriser; consentir; permettre; souffrir; supporter; tolérer admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; continuer; déclarer bon; endurer; laisser; maintenir; permettre; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup; tolérer
fiatteren approuver; autoriser; consentir; donner le feu vert à; déclarer bon; habiliter; permettre; ratifier; rendre légitime
gedogen admettre; autoriser; consentir; permettre; souffrir; supporter; tolérer
goed vinden accorder; autoriser; concéder; consentir; permettre
goedkeuren approuver; autoriser; consentir; donner le feu vert à; déclarer bon; habiliter; permettre; ratifier; rendre légitime admettre; agréer; approuver; concéder; confirmer; consentir; consentir à; déclarer bon; entériner; homologuer; laisser; permettre; ratifier; sceller; tolérer; valider
goedvinden approuver; autoriser; consentir; donner le feu vert à; déclarer bon; habiliter; permettre; ratifier; rendre légitime admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; laisser; permettre; tolérer
laten accepter; accorder; acquiescer; admettre; autoriser; concéder; permettre; tolérer admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; laisser; permettre; tolérer
machtigen autoriser; donner mandat à; donner pouvoir de; mandater
permitteren accepter; accorder; acquiescer; admettre; approuver; autoriser; concéder; consentir; habiliter; permettre; ratifier; rendre légitime; tolérer admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; laisser; permettre; tolérer
toekennen accorder; autoriser; consentir; consentir à; octroyer; permettre accorder; assigner; attribuer; concéder; consentir
toelaten accepter; accorder; acquiescer; admettre; autoriser; concéder; permettre; tolérer admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; laisser; laisser entrer; permettre; tolérer
toestaan accorder; approuver; autoriser; concéder; consentir; habiliter; permettre; ratifier; rendre légitime accepter; accorder; accéder; acquiescer à; admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; donner suite à; déclarer bon; laisser; permettre; satisfaire à; tolérer
toestemmen accorder; autoriser; concéder; consentir; permettre admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; laisser; permettre; tolérer
toestemming verlenen approuver; autoriser; consentir; donner le feu vert à; déclarer bon; permettre
tolereren admettre; autoriser; consentir; permettre; souffrir; supporter; tolérer
vergunnen accorder; adjuger; admettre; agréer; attribuer; autoriser; consentir; consentir à; octroyer; permettre; reconnaître; tolérer accepter; accorder; accéder; acquiescer à; admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; donner suite à; déclarer bon; laisser; permettre; satisfaire à; tolérer
verlenen accorder; autoriser; consentir; consentir à; octroyer; permettre distribuer; donner; fournir; livrer; passer; procurer; remettre
volmacht geven autoriser; donner plein pouvoir à; mandater
volmachtigen autoriser; donner plein pouvoir à; mandater
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
goedkeuren autoriser

Synonyms for "autoriser":


Wiktionary Translations for autoriser:

autoriser
verb
  1. (vieilli) revêtir d’une autorité.
Cross Translation:
FromToVia
• autoriser → toelaten ↔ condone — to allow
• autoriser → inschakelen; in staat stellen ↔ enable — to make able
• autoriser → toelaten; autoriseren; machtigen; volmachtigen ↔ autorisieren — jemanden berechtigen, bevollmächtigen

autorisée:


Synonyms for "autorisée":


External Machine Translations:

Related Translations for autorisé



Dutch

Detailed Translations for autorisé from Dutch to French

autorisé: (*Using Word and Sentence Splitter)

External Machine Translations:






Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.1406 seconds
Page rendered in 1.0 seconds