French

Detailed Translations for faire passer from French to Dutch

faire passer:

faire passer verb

  1. faire passer
    doorgeven; verder geven
    • doorgeven verb (geef door, geeft door, gaf door, gaven door, doorgegeven)
    • verder geven verb (geef verder, geeft verder, gaf verder, gaven verder, verder gegeven)
  2. faire passer (percer; crever; transpercer; perforer)
    doorsteken; erdoor steken
  3. faire passer (faire passer à travers; en tirer)
    erdoor halen
    • erdoor halen verb (haal erdoor, haalt erdoor, haalde erdoor, haalden erdoor, erdoor gehaald)
  4. faire passer (faire traverser)
    overvaren; met een vaartuig overzetten
  5. faire passer (laisser passer)
    voorbijlaten
    • voorbijlaten verb (laat voorbij, liet voorbij, lieten voorbij, voorbij gelaten)

Translation Matrix for faire passer:

VerbRelated TranslationsOther Translations
doorgeven faire passer colporter; faire circuler; propager; rapporter; remettre; répandre; se faire l'écho de; transmettre
doorsteken crever; faire passer; percer; perforer; transpercer
erdoor halen en tirer; faire passer; faire passer à travers
erdoor steken crever; faire passer; percer; perforer; transpercer
met een vaartuig overzetten faire passer; faire traverser
overvaren faire passer; faire traverser
verder geven faire passer
voorbijlaten faire passer; laisser passer

Wiktionary Translations for faire passer:

faire passer
verb
  1. iets wat men ontvangen heeft aan de volgende persoon geven
  2. in / door een opening heen doen

External Machine Translations:

Related Translations for faire passer