Translate préparation from French to Dutch

Summary

French to Dutch: more detail...

préparation:
- voorbereiding; bereiding; toebereiding; bereiden; aanmaken; voorbereiden; preparaat; toebereiden; voorbewerking; bereidingswijze; koken; de maaltijd bereiden; voorwerk
Wiktionary:
- préparation → toebereiding, bereiding, voorbereiding
- préparation → voorbereiding

French

Detailed Translations for préparation from French to Dutch

la préparation (préparations)
de voorbereiding
- voorbereiding [de ~ (v)] noun
la préparation
de bereiding; de toebereiding; bereiden; aanmaken
- bereiding [de ~ (v)] noun
- toebereiding [de ~ (v)] noun
- bereiden [znw.] noun
- aanmaken [znw.] noun
la préparation
voorbereiden
- voorbereiden [znw.] noun
la préparation
het preparaat
- preparaat [het ~] noun
la préparation
toebereiden
- toebereiden [znw.] noun
la préparation
de voorbewerking
- voorbewerking [de ~ (v)] noun
la préparation (mode de préparation; procédé de préparation)
de bereidingswijze
- bereidingswijze [de ~] noun
la préparation (cuisine)
koken; de maaltijd bereiden
- koken [znw.] noun
- de maaltijd bereiden [znw.] noun
la préparation (travail préliminaire)
het voorwerk
- voorwerk [het ~] noun

Noun	Related Translations	Other Translations
aanmaken	préparation	fabrication; réalisation
bereiden	préparation	préparage
bereiding	préparation
bereidingswijze	mode de préparation; procédé de préparation; préparation
de maaltijd bereiden	cuisine; préparation
koken	cuisine; préparation	cuisine; fait d'être en ébullition; l'acte de faire la cuisine; ébulition; ébullition
preparaat	préparation
toebereiden	préparation
toebereiding	préparation	marinade
voorbereiden	préparation
voorbereiding	préparation; préparations
voorbewerking	préparation
voorwerk	préparation; travail préliminaire
Verb	Related Translations	Other Translations
aanmaken		allumer; brancher sur; brûler; faire du feu; faire fonctionner; faire marcher; flamber; frotter; mettre en circuit; mettre en marche; mettre feu à; prendre feu; s'enflammer; établir le contact
bereiden		apprêter; préparer; se préparer à
koken		cuire; cuisiner; faire bouillir; faire cuire; faire la cuisine; préparer un repas
toebereiden		apprêter; macérer; mariner; pimenter; préparer; saler; se préparer à; épicer
voorbereiden		faire des préparatifs; prendre des préparations; préparer; se préparer à

préparation

noun

action par laquelle on préparer, on se prépare.
- préparation → toebereiding; bereiding; voorbereiding

Cross Translation:

From	To	Via
• préparation	→ voorbereiding	↔ preparation — act of preparing or getting ready