Dutch
Detailed Translations for graveren from Dutch to German
graveren:
Conjugations for graveren:
o.t.t.
- graveer
- graveert
- graveert
- graveren
- graveren
- graveren
o.v.t.
- graveerde
- graveerde
- graveerde
- graveerden
- graveerden
- graveerden
v.t.t.
- heb gegraveerd
- hebt gegraveerd
- heeft gegraveerd
- hebben gegraveerd
- hebben gegraveerd
- hebben gegraveerd
v.v.t.
- had gegraveerd
- had gegraveerd
- had gegraveerd
- hadden gegraveerd
- hadden gegraveerd
- hadden gegraveerd
o.t.t.t.
- zal graveren
- zult graveren
- zal graveren
- zullen graveren
- zullen graveren
- zullen graveren
o.v.t.t.
- zou graveren
- zou graveren
- zou graveren
- zouden graveren
- zouden graveren
- zouden graveren
en verder
- is gegraveerd
- zijn gegraveerd
diversen
- graveer!
- graveert!
- gegraveerd
- graverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
graveren (graveerwerk; gravure)
Translation Matrix for graveren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Kupferstecherarbeit | graveerwerk; graveren; gravure | |
Kupferstich | graveerwerk; graveren; gravure | kopergravure |
Verb | Related Translations | Other Translations |
gravieren | etsen; graveren; griffelen; griffen; met een stift inkrassen | |
radieren | etsen; graveren | |
schneiden | etsen; graveren | afknippen; afsnijden; besnoeien; coifferen; couperen; grootspreken; kappen; knippen; kort knippen; kort maken; korten; links laten liggen; met effect spelen; negeren; opensnijden; opscheppen; opsnijden; snerpen; snijden; snoeien; snoeven; trimmen |
stechen | etsen; graveren; griffelen; griffen; met een stift inkrassen | een barrage rijden; priemen; prikken; steken; steken geven; troef zijn |
ätzen | etsen; graveren | binnenkrijgen; inbijten; inetsen; invreten; opslokken; zwelgen |
Related Words for "graveren":
graver:
Translation Matrix for graver:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Gräber | delver; graver | crypte; graf; grafplaats; rustplaats |