Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. gasthuis:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gasthuis from Dutch to German

gasthuis:

gasthuis [het ~] noun

  1. het gasthuis (logement; herberg)
    Gasthaus; Gastwirtschaft
  2. het gasthuis (ziekenhuis; hospitaal)
    Krankenhaus; Hospital; Spital; Lazarett; Hospiz

Translation Matrix for gasthuis:

NounRelated TranslationsOther Translations
Gasthaus gasthuis; herberg; logement bar; café; café-hotel; herberg; knijp; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
Gastwirtschaft gasthuis; herberg; logement bar; café; café-hotel; coffeeshop; espressobar; gelagkamer; herberg; knijp; koffiehuis; koffieshop; kroeg; lokaliteit; lunchlokaliteit; lunchroom; tapperij; taveerne; theehuis; uitspanning
Hospital gasthuis; hospitaal; ziekenhuis
Hospiz gasthuis; hospitaal; ziekenhuis doorgangshuis
Krankenhaus gasthuis; hospitaal; ziekenhuis
Lazarett gasthuis; hospitaal; ziekenhuis lazaret; militair hospitaal; veldhospitaal
Spital gasthuis; hospitaal; ziekenhuis

Related Words for "gasthuis":

  • gasthuizen

Wiktionary Translations for gasthuis:


Cross Translation:
FromToVia
gasthuis Spital; Krankenhaus hospital — building