Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. uitsluiten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitsluiten from Dutch to German

uitsluiten:

uitsluiten verb (sluit uit, sloot uit, sloten uit, uitgesloten)

  1. uitsluiten (buitensluiten)
    ausschließen; aussperren
    • ausschließen verb (schließe aus, schließt aus, schloß aus, schloßt aus, ausgeschlossen)
    • aussperren verb (sperre aus, sperrst aus, sperrt aus, sperrte aus, sperrtet aus, ausgesperrt)
  2. uitsluiten (diskwalificeren; royeren)
    disqualifizieren; löschen; ausschließen; tilgen; aussperren
    • disqualifizieren verb (disqualifiziere, disqualifizierst, disqualifiziert, disqualifizierte, disqualifiziertet, disqualifiziert)
    • löschen verb (lösche, löschst, löscht, löschte, löschtet, gelöscht)
    • ausschließen verb (schließe aus, schließt aus, schloß aus, schloßt aus, ausgeschlossen)
    • tilgen verb (tilge, tilgst, tilgt, tilgte, tilgtet, getilgt)
    • aussperren verb (sperre aus, sperrst aus, sperrt aus, sperrte aus, sperrtet aus, ausgesperrt)

Conjugations for uitsluiten:

o.t.t.
  1. sluit uit
  2. sluit uit
  3. sluit uit
  4. sluiten uit
  5. sluiten uit
  6. sluiten uit
o.v.t.
  1. sloot uit
  2. sloot uit
  3. sloot uit
  4. sloten uit
  5. sloten uit
  6. sloten uit
v.t.t.
  1. heb uitgesloten
  2. hebt uitgesloten
  3. heeft uitgesloten
  4. hebben uitgesloten
  5. hebben uitgesloten
  6. hebben uitgesloten
v.v.t.
  1. had uitgesloten
  2. had uitgesloten
  3. had uitgesloten
  4. hadden uitgesloten
  5. hadden uitgesloten
  6. hadden uitgesloten
o.t.t.t.
  1. zal uitsluiten
  2. zult uitsluiten
  3. zal uitsluiten
  4. zullen uitsluiten
  5. zullen uitsluiten
  6. zullen uitsluiten
o.v.t.t.
  1. zou uitsluiten
  2. zou uitsluiten
  3. zou uitsluiten
  4. zouden uitsluiten
  5. zouden uitsluiten
  6. zouden uitsluiten
en verder
  1. ben uitgesloten
  2. bent uitgesloten
  3. is uitgesloten
  4. zijn uitgesloten
  5. zijn uitgesloten
  6. zijn uitgesloten
diversen
  1. sluit uit!
  2. sluit uit!
  3. uitgesloten
  4. uitsluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitsluiten:

NounRelated TranslationsOther Translations
ausschließen buitensluiting
VerbRelated TranslationsOther Translations
ausschließen buitensluiten; diskwalificeren; royeren; uitsluiten iemand schrappen; royeren; uitzonderen
aussperren buitensluiten; diskwalificeren; royeren; uitsluiten iemand schrappen; royeren; uitzonderen
disqualifizieren diskwalificeren; royeren; uitsluiten iemand schrappen; royeren
löschen diskwalificeren; royeren; uitsluiten blussen; doven; lessen; lossen; smoren; stillen; uitblussen; uitdoven; uitladen; uitschakelen; verwijderen
tilgen diskwalificeren; royeren; uitsluiten aflossen; betalen; delgen; inlossen; loshaken; remplaceren; tenietdoen; vereffenen; vernietigen; vernieuwen; vervangen; verwisselen; voldoen

Wiktionary Translations for uitsluiten:

uitsluiten
verb
  1. niet langer tot de mogelijkheden rekenen

Cross Translation:
FromToVia
uitsluiten ausschließen rule out — to make something impossible

External Machine Translations: