Summary
Dutch to German: more detail...
- aanstellen:
-
Wiktionary:
- aanstellen → anstellen, anwerben, einstellen, ernennen
Dutch
Detailed Translations for aanstellen from Dutch to German
aanstellen:
-
aanstellen (benoemen; installeren)
Conjugations for aanstellen:
o.t.t.
- stel aan
- stelt aan
- stelt aan
- stellen aan
- stellen aan
- stellen aan
o.v.t.
- stelde aan
- stelde aan
- stelde aan
- stelden aan
- stelden aan
- stelden aan
v.t.t.
- heb aangesteld
- hebt aangesteld
- heeft aangesteld
- hebben aangesteld
- hebben aangesteld
- hebben aangesteld
v.v.t.
- had aangesteld
- had aangesteld
- had aangesteld
- hadden aangesteld
- hadden aangesteld
- hadden aangesteld
o.t.t.t.
- zal aanstellen
- zult aanstellen
- zal aanstellen
- zullen aanstellen
- zullen aanstellen
- zullen aanstellen
o.v.t.t.
- zou aanstellen
- zou aanstellen
- zou aanstellen
- zouden aanstellen
- zouden aanstellen
- zouden aanstellen
diversen
- stel aan!
- stelt aan!
- aangesteld
- aanstellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanstellen:
Wiktionary Translations for aanstellen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanstellen | → anstellen; anwerben; einstellen | ↔ hire — to employ |
• aanstellen | → ernennen | ↔ name — to designate for a role |