Summary
Dutch to German: more detail...
- kelder:
-
kelderen:
- senken; einsacken; durchfallen; fallen; sinken; setzen; sausen; zinken; einstürzen; herabsacken; einschlafen; einsinken; einschlummern; durchrasseln; aus Zink; segeln; einpacken; versenken; versinken; abrutschen; sickern; verzinken; herunterrutschen; einnicken; galvanisieren; stürzen; stark im Wert fallen; taumeln; umfallen; umkippen; kippen; purzeln; stolpern
- Abrutschen; stark im Wert fallen; Einsinken; Sinken; Zurückfallen
- Wiktionary:
Dutch
Detailed Translations for kelder from Dutch to German
kelder:
-
de kelder (gewelf)
Translation Matrix for kelder:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Gewölbe | gewelf; kelder | booggewelf; geschutkoepel; gewelf; koepel; plafond; ribgewelf |
Keller | gewelf; kelder | voorraadkelder; voorraadskelder |
Related Words for "kelder":
Related Definitions for "kelder":
Wiktionary Translations for kelder:
kelder form of kelderen:
-
kelderen (zakken)
senken; einsacken; durchfallen; fallen; sinken; setzen; sausen; zinken; einstürzen; herabsacken; einschlafen; einsinken; einschlummern; durchrasseln; aus Zink; segeln; einpacken; versenken; versinken; abrutschen; sickern; verzinken; herunterrutschen; einnicken; galvanisieren-
herabsacken verb (sacke herab, sackst herab, sackt herab, sackte herab, sacktet herab, herabgesackt)
-
einschlummern verb (schlummere ein, schlummerst ein, schlummert ein, schlummerte ein, schlummertet ein, eingeschlummert)
-
durchrasseln verb (durchrassele, durchrasselst, durchrasselt, durchrasselte, durchrasseltet, durchrasselt)
-
aus Zink verb
-
herunterrutschen verb (rutsche herunter, rutschst herunter, rutscht herunter, rutschte herunter, rutschtet herunter, heruntergerutscht)
-
galvanisieren verb (galvanisiere, galvanisierst, galvanisiert, galvanisierte, galvanisiertet, galvanisiert)
-
kelderen (sterk in waarde dalen)
-
kelderen (tuimelen; vallen; flikkeren; kiepen; kieperen)
Conjugations for kelderen:
o.t.t.
- kelder
- keldert
- keldert
- kelderen
- kelderen
- kelderen
o.v.t.
- kelderde
- kelderde
- kelderde
- kelderden
- kelderden
- kelderden
v.t.t.
- ben gekelderd
- bent gekelderd
- is gekelderd
- zijn gekelderd
- zijn gekelderd
- zijn gekelderd
v.v.t.
- was gekelderd
- was gekelderd
- was gekelderd
- waren gekelderd
- waren gekelderd
- waren gekelderd
o.t.t.t.
- zal kelderen
- zult kelderen
- zal kelderen
- zullen kelderen
- zullen kelderen
- zullen kelderen
o.v.t.t.
- zou kelderen
- zou kelderen
- zou kelderen
- zouden kelderen
- zouden kelderen
- zouden kelderen
en verder
- heb gekelderd
- hebt gekelderd
- heeft gekelderd
- hebben gekelderd
- hebben gekelderd
- hebben gekelderd
diversen
- kelder!
- keldert!
- gekelderd
- kelderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kelderen:
Related Words for "kelderen":
External Machine Translations: