Dutch
Detailed Translations for kogel from Dutch to German
kogel:
Translation Matrix for kogel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Kugel | kogel | bol; dreumes; drol; hoofd; hoofd van een mens; kloot; knikker; kogelpatronen; kort en dik persoon; onderkruipsel; patronen; propje; stuiter |
Related Words for "kogel":
kogelen:
-
kogelen
Conjugations for kogelen:
o.t.t.
- kogel
- kogelt
- kogelt
- kogelen
- kogelen
- kogelen
o.v.t.
- kogelde
- kogelde
- kogelde
- kogelden
- kogelden
- kogelden
v.t.t.
- heb gekogeld
- hebt gekogeld
- heeft gekogeld
- hebben gekogeld
- hebben gekogeld
- hebben gekogeld
v.v.t.
- had gekogeld
- had gekogeld
- had gekogeld
- hadden gekogeld
- hadden gekogeld
- hadden gekogeld
o.t.t.t.
- zal kogelen
- zult kogelen
- zal kogelen
- zullen kogelen
- zullen kogelen
- zullen kogelen
o.v.t.t.
- zou kogelen
- zou kogelen
- zou kogelen
- zouden kogelen
- zouden kogelen
- zouden kogelen
en verder
- ben gekogeld
- bent gekogeld
- is gekogeld
- zijn gekogeld
- zijn gekogeld
- zijn gekogeld
diversen
- kogel!
- kogelt!
- gekogeld
- kogelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kogelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
kugeln | kogelen | draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen |