Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. spuiten:
  2. spuit:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for spuiten from Dutch to German

spuiten:

spuiten verb (spuit, spoot, spoten, gespoten)

  1. spuiten (injecteren)
    spritzen; einspritzen; impfen; einimpfen
    • spritzen verb (spritze, spritzt, spritzte, spritztet, gespritzt)
    • einspritzen verb (spritze ein, spritzt ein, spritzte ein, spritztet ein, eingespritzt)
    • impfen verb (impfe, impfst, impft, impfte, impftet, geimpft)
    • einimpfen verb (impfe ein, impfst ein, impft ein, impfte ein, impftet ein, eingeimpft)
  2. spuiten (met spuit een medicijn toedienen)
    spritzen
    • spritzen verb (spritze, spritzt, spritzte, spritztet, gespritzt)
  3. spuiten (uitspuiten)
    spritzen; ausspritzen; ausblasen
    • spritzen verb (spritze, spritzt, spritzte, spritztet, gespritzt)
    • ausblasen verb (blase aus, blast aus, blaste aus, blastet aus, ausgeblast)

Conjugations for spuiten:

o.t.t.
  1. spuit
  2. spuit
  3. spuit
  4. spuiten
  5. spuiten
  6. spuiten
o.v.t.
  1. spoot
  2. spoot
  3. spoot
  4. spoten
  5. spoten
  6. spoten
v.t.t.
  1. heb gespoten
  2. hebt gespoten
  3. heeft gespoten
  4. hebben gespoten
  5. hebben gespoten
  6. hebben gespoten
v.v.t.
  1. had gespoten
  2. had gespoten
  3. had gespoten
  4. hadden gespoten
  5. hadden gespoten
  6. hadden gespoten
o.t.t.t.
  1. zal spuiten
  2. zult spuiten
  3. zal spuiten
  4. zullen spuiten
  5. zullen spuiten
  6. zullen spuiten
o.v.t.t.
  1. zou spuiten
  2. zou spuiten
  3. zou spuiten
  4. zouden spuiten
  5. zouden spuiten
  6. zouden spuiten
en verder
  1. ben gespoten
  2. bent gespoten
  3. is gespoten
  4. zijn gespoten
  5. zijn gespoten
  6. zijn gespoten
diversen
  1. spuit!
  2. spuitt!
  3. gespoten
  4. spuitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for spuiten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausblasen spuiten; uitspuiten uitademen; uitblazen
ausspritzen spuiten; uitspuiten
einimpfen injecteren; spuiten doordouwen; doorzetten; inenten; inoculeren; inprenten; inspuiten; op het hart drukken; vaccineren
einspritzen injecteren; spuiten bespatten; bespetteren
impfen injecteren; spuiten inenten; inoculeren; inspuiten; vaccineren
spritzen injecteren; met spuit een medicijn toedienen; spuiten; uitspuiten begieten; besproeien; hardlopen; met water spelen; opspatten; prikken; rennen; spatten; spetteren; steken; steken geven; tempo maken; water geven

Related Words for "spuiten":


Wiktionary Translations for spuiten:

spuiten
verb
  1. overgankelijk: snel doen stromen

Cross Translation:
FromToVia
spuiten spritzen inject — to take or be administered something by means of injection

spuit:

spuit [de ~] noun

  1. de spuit (injectiespuit; injectiespuitje)
    die Injektionsspritze; die Spritze
  2. de spuit (injectienaald)
    die Spritze; die Injektionsnadel

Translation Matrix for spuit:

NounRelated TranslationsOther Translations
Injektionsnadel injectienaald; spuit
Injektionsspritze injectiespuit; injectiespuitje; spuit
Spritze injectienaald; injectiespuit; injectiespuitje; spuit brandstoffen; geweer; injectie; inspuiting; motorbrandstoffen; pistool; prik; spuitje
- injectie

Related Words for "spuit":


Synonyms for "spuit":


Related Definitions for "spuit":

  1. inspuiting van geneesmiddel met behulp van naald1
    • de zuster gaf hem een spuitje tegen de pijn1
  2. voorwerp met nauwe opening waar vloeistof met kracht uit geperst wordt1
    • de spuit van de brandweer kreeg een nieuwe slang1

Wiktionary Translations for spuit:


Cross Translation:
FromToVia
spuit Spritze syringe — hypodermic syringe

Related Translations for spuiten