Summary
Dutch to German: more detail...
- bezorgd:
- bezorgen:
-
Wiktionary:
- bezorgd → besorgt
- bezorgd → besorgt, ängstlich, nervenaufreibend, belastet, angespannt, sich Sorgen machen, unruhig, heftig
- bezorgen → liefern
- bezorgen → mitnehmen, bringen, anbringen, eintragen, heranbringen, überbringen, mitbringen
Dutch
Detailed Translations for bezorgd from Dutch to German
bezorgd:
-
bezorgd (met bezorgdheid)
-
bezorgd (ongerust; verontrust)
-
bezorgd (bekommerd; kommerlijk)
Translation Matrix for bezorgd:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
bekümmert | bekommerd; bezorgd; kommerlijk | |
besorgt | bezorgd; met bezorgdheid; ongerust; verontrust | beducht; kommervol; vol zorgen |
betrübt | bekommerd; bezorgd; kommerlijk | bedroefd; bedrukt; behept; droef; droevig; gedrukt; godgeklaagd; hemeltergend; kommervol; mismoedig; moedeloos; pessimistisch; ten hemel schreiend; terneergeslagen; verdrietig; vol met zorgen; zeer ergerlijk |
beunruhigt | bezorgd; ongerust; verontrust | |
beängstigt | bezorgd; ongerust; verontrust | beducht |
sorgenvoll | bezorgd; met bezorgdheid | kommervol; vol zorgen |
Related Words for "bezorgd":
Wiktionary Translations for bezorgd:
bezorgd
Cross Translation:
adjective
-
um Hilfe und Unterstützung bemüht, voller Sorge
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bezorgd | → besorgt; ängstlich | ↔ anxious — full of anxiety |
• bezorgd | → besorgt | ↔ apprehensive — anticipating something with anxiety or fear |
• bezorgd | → nervenaufreibend; belastet; angespannt | ↔ fraught — distressed |
• bezorgd | → besorgt | ↔ worried — thinking about unpleasant things that have happened or that might happen |
• bezorgd | → besorgt; sich Sorgen machen | ↔ worry — be troubled |
• bezorgd | → besorgt; unruhig; heftig | ↔ inquiet — Qui est dans quelques troubles, dans quelques agitations d’esprit, soit par craintes, soit par irrésolutions et incertitudes. |
bezorgd form of bezorgen:
-
bezorgen (aanleveren; leveren; brengen; afleveren; overhandigen; toeleveren)
-
bezorgen (thuisbezorgen; brengen; afleveren; bestellen; rondbrengen)
bringen; besorgen; zustellen; rundbringen; ins Haus schicken-
rundbringen verb
-
ins Haus schicken verb
-
bezorgen (thuisbezorgen; bestellen; brengen; afgeven; afleveren; overhandigen)
Conjugations for bezorgen:
o.t.t.
- bezorg
- bezorgt
- bezorgt
- bezorgen
- bezorgen
- bezorgen
o.v.t.
- bezorgde
- bezorgde
- bezorgde
- bezorgden
- bezorgden
- bezorgden
v.t.t.
- heb bezorgd
- hebt bezorgd
- heeft bezorgd
- hebben bezorgd
- hebben bezorgd
- hebben bezorgd
v.v.t.
- had bezorgd
- had bezorgd
- had bezorgd
- hadden bezorgd
- hadden bezorgd
- hadden bezorgd
o.t.t.t.
- zal bezorgen
- zult bezorgen
- zal bezorgen
- zullen bezorgen
- zullen bezorgen
- zullen bezorgen
o.v.t.t.
- zou bezorgen
- zou bezorgen
- zou bezorgen
- zouden bezorgen
- zouden bezorgen
- zouden bezorgen
diversen
- bezorg!
- bezorgt!
- bezorgd
- bezorgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bezorgen:
Synonyms for "bezorgen":
Antonyms for "bezorgen":
Related Definitions for "bezorgen":
Wiktionary Translations for bezorgen:
bezorgen
Cross Translation:
verb
-
iemand iets ~: bij iemand aan huis afleveren
- bezorgen → liefern
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bezorgen | → mitnehmen; bringen; anbringen; eintragen; heranbringen; überbringen | ↔ amener — mener d’un lieu à un autre. |
• bezorgen | → bringen; mitbringen; mitnehmen; anbringen; eintragen; heranbringen; überbringen | ↔ apporter — porter quelque chose à quelqu’un. usage L’objet du verbe apporter est toujours un inanimé. |